Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0024/02 van Antonios Trakatellis (PPE-DE) aan de Commissie. Naturalisaties tot Griek en illegale toekenning van het burgerschap van de Unie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0024/02 van Antonios Trakatellis (PPE-DE) aan de Commissie. Naturalisaties tot Griek en illegale toekenning van het burgerschap van de Unie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0024/02

van Antonios Trakatellis (PPE-DE) aan de Commissie

(14 januari 2002)

Betreft: Naturalisaties tot Griek en illegale toekenning van het burgerschap van de Unie

Uit het antwoord(1) van de minister van Buitenlandse Zaken, Openbaar Bestuur en Decentralisatie, de heer Skandalidis, van 1 november 2001 aan het lid de heer Lampropoulos over het aantal naturalisaties tot Griek in de periode van 1 januari 1994 tot 10 april 2000 kwam naar voren dat de Griekse nationaliteit in totaal aan 74 456 mensen is toegekend, terwijl nog eens 13 442 gevallen worden beschreven naar aanleiding van de nationale verkiezingen van 9 april 2000, d.w.z. een totaal van 87 798 in de periode 1 januari 1994 tot 1 november 2001.

Uit de vergelijking van deze gegevens met de gegevens die de Commissie heeft verstrekt naar aanleiding van mijn eerdere vragen H-0087/01/rev.(2), E-1437/01(3), H-0706/01(4), E-1438/01(5), P-2945/01(6) over het aantal naturalisaties tot Griek in de jaren 1994 tot 1998 komen duidelijke verschillen naar voren, alsmede een niet te rechtvaardigen gebrek aan informatie van de Commissie over de jaren 1999-2000 op grond van technische problemen (E-2526/01(7), 12.11.2001). Bij deze tekortkomingen komen nog de bevindingen van de openbare aanklager van het Gerecht van Eerste Aanleg in Athene (nr. 3965/20.12.2001), dat is voorgelegd aan het Griekse parlement, waarin wordt

verwezen naar de bevindingen van een beëdigd bestuurlijk onderzoek van de heer Charalampos Dimitriou, gevolmachtigd tweede minister, over het aantal mensen dat illegaal Griekenland binnen is gekomen uit de Sovjetunie, waarin schokkende gegevens staan over de illegale toekenning van de Griekse nationaliteit.

Wat is nu het precieze aantal naturalisaties tot Griek in de periode van 1 januari 1994 tot 10 april 2000, er vanuit gaande dat de Griekse regering verschillende gegevens doorgeeft aan de EU naar aanleiding van een vraag van een lid van het Europees Parlement (E-2526/01) (5 897 naturalisaties tot Griek in de periode 1983-1988) en aan het Griekse parlement in een vraag van een nationale afgevaardigde, en welke stappen heeft de Commissie genomen om ervoor te zorgen dat de Europese Unie de gegevens ontvangt over het aantal naturalisaties in 1999 en 2000?

Welke maatregelen denkt de Commissie als hoedster van de verdragen te nemen tegen de schending van de verdragen en het overgeleverde recht door de illegale toekenning van het burgerschap van de Unie, dat het nationale burgerschap aanvult doch niet in de plaats daarvan komt (art. 17 VEU) en op grond waarvan de overtreder onterecht communautaire rechten krijgt (recht van vrij verkeer en verblijf in de overige lidstaten, actief en passief kiesrecht bij verkiezingen van de gemeenteraad en het Europees Parlement, consulaire bijstand enzovoort)?

In hoeveel van de 87 798 gevallen van naturalisatie tot Griek is de Griekse nationaliteit weer afgenomen of heeft uitzetting plaatsgevonden wegens het illegaal verkrijgen van het burgerschap van de Unie op grond van het Verdrag betreffende de EU en het acquis communautaire van het Verdrag van Schengen, en is dit bekend gemaakt aan de Europese Unie, zoals de Griekse regering verplicht is?

(1) Document 1957/227/10.10.2001.

(2) Schriftelijk antwoord van 13.2.2001.

(3) PB C 364 E van 20.12.2001, blz. 111.

(4) Schriftelijk antwoord van 2.10.2001.

(5) PB C 350 E van 11.12.2001, blz. 154.

(6) PB C 115 E van 16.5.2002, blz. 197.

(7) PB C 93 E van 18.4.2002, blz. 151.

Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie

(14 februari 2002)

Zoals het geachte parlementslid in zijn vraag vermeldt, is de kwestie reeds in voorgaande vragen besproken. De Commissie bevestigt de toen geformuleerde standpunten.

Uit de aan het Verdrag van Maastricht gehechte Verklaring betreffende de nationaliteit van een lidstaat blijkt dat de vraag naar de nationaliteit van een lidstaat volledig onder de bevoegdheid van de betrokken lidstaat valt(1). Zoals het geachte parlementslid terecht benadrukt, wordt in artikel 17 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het burgerschap van de Unie ingesteld, dat het nationale burgerschap niet vervangt, maar daar een aanvulling op vormt.

Het bepalen van de voorwaarden voor het verkrijgen en het verliezen van de nationaliteit, behoort, met inachtneming van het gemeenschapsrecht, derhalve tot de bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk(2). Daaruit volgt dat Griekenland de voorwaarden bepaalt voor het verkrijgen en het verliezen van de Griekse nationaliteit en dat de Griekse autoriteiten toezien op de correcte naleving van deze voorwaarden. Dit geldt ook voor de door het geachte parlementslid aangehaalde naturalisatiekwestie.

Communautaire statistieken over naturalisaties zijn gebaseerd op gegevens die de nationale autoriteiten in het kader van een jaarlijkse verzameling van statistische gegevens inzake migratie en asiel aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat) hebben meegedeeld. Gegevens inzake naturalisaties zijn niet onderworpen aan de gemeenschapswetgeving inzake statistiek. Het verzamelen van de gegevens gebeurt op basis van een gentlemen's agreement. Het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen doet weliswaar zijn uiterste best om de kwaliteit van de statistieken te waarborgen, maar blijft afhankelijk van de inspanningen en de bereidheid van de nationale autoriteiten om de relevante gegevens verstrekken. Deze autoriteiten zijn dan ook volledig verantwoordelijk voor tegenstrijdigheden tussen de nationale praktijk en de aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen hieromtrent verstrekte gegevens.

Volgens de door de Griekse autoriteiten gepubliceerde informatie werd de Griekse nationaliteit tussen 1 januari 1994 en 1 november 2001 aan in totaal 87 798 personen toegekend. In ongeveer 440 gevallen werd vervolgens een onderzoek ingesteld.

(1) Verklaring nr. 2 betreffende de nationaliteit van een lidstaat, PB C 191 van 29.7.1992, blz. 98.

(2) Zie arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak C-369/90 Micheletti van 7.7.1992, jurispr. 1992, blz. I-4239.