Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2429/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. Toelating van ongevraagde elektronische reclamepost in strijd met bepalingen ten gunste van opt-in systeem in nieuwe richtlijn.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2429/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. Toelating van ongevraagde elektronische reclamepost in strijd met bepalingen ten gunste van opt-in systeem in nieuwe richtlijn.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2429/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. Toelating van ongevraagde elektronische reclamepost in strijd met bepalingen ten gunste van opt-in systeem in nieuwe richtlijn.

Publicatieblad Nr. 052 E van 06/03/2003 blz. 0166 - 0167


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2429/02

van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie

(26 augustus 2002)

Betreft: Toelating van ongevraagde elektronische reclamepost in strijd met bepalingen ten gunste van opt-in systeem in nieuwe richtlijn

1. Is het de Commissie bekend dat het gerechtshof in Amsterdam (NL) in een hoger beroep bij een rechtszaak tussen internet provider XS4ALL en de Ab Fab Interactive Media Group op 18 juli 2002 heeft bepaald dat het ongevraagd toesturen van grote hoeveelheden commerciële elektronische reclamepost, ook wel aangeduid als spam, is toegestaan?

2. Hoe verhoudt deze gerechtelijke uitspraak zich tot het op 29/30 mei 2002 in tweede en laatste lezing door het Europees Parlement behandelde Gemeenschappelijk Standpunt met het oog op de richtlijn inzake de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, dat in overeenstemming met het standpunt van de Raad uitgaat van het opt-in systeem waarbij vooraf door de ontvangers toestemming moet zijn gegeven voor het ongevraagd ontvangen van commerciële boodschappen per e-mail, fax of geautoriseerde oproepsystemen?

3. Betekent de aanvaarding van deze richtlijn dat een gerechtelijke uitspraak met de strekking als bedoeld in vraag 1 niet meer zal passen in de geldende wetgeving nadat de lidstaten binnen twee jaar hebben voldaan aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen?

4. Zo ja, kan dan bevorderd worden dat rechters door een nadrukkelijke kennisname van de richtlijn reeds vooruitlopend op de eruit voortvloeiende verplichtingen zullen uitgaan van het opt-in systeem?

5. Zo nee, welke mogelijkheden resteren voor voortgezette toepassing van een op-out systeem, waarin het mogelijk blijft om ongevraagde reclame toe te zenden totdat de ontvanger op een voorgeschreven wijze bezwaar maakt? Welke aanvullende maatregelen zijn nodig om daaraan een eind te maken?

Antwoord van de heer Liikanen namens de Commissie

(11 oktober 2002)

1. De Commissie is op de hoogte van het arrest van het Amsterdamse Hof van Beroep van 18 juli 2002 betreffende het ongevraagd toesturen van grote hoeveelheden commerciële elektronische post.

2. Dit arrest levert een bevestiging van de noodzaak van de nieuwe Richtlijn 2002/58/EG van het Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie(1). Het arrest toont aan dat zonder die richtlijn de internet-dienstenleveranciers in verscheidene lidstaten over onvoldoende rechtsgrond beschikken om hun klanten te helpen actie te ondernemen tegen het ongevraagd toesturen van commerciële elektronische post, zelfs wanneer die praktijk een aanzienlijke overlast veroorzaakt. Een van de onderliggende redenen voor het voorstel van de Commissie voor een geharmoniseerde communautaire opt-in-regeling voor ongevraagde commerciële e-mail was om dit probleem op te lossen.

3. Met ingang van 31 oktober 2003 moeten alle lidstaten beschikken over een duidelijke rechtsgrond waarbij het ongevraagde toezenden van elektronische berichten met het oog op directe marketing aan abonnees die natuurlijke personen zijn wordt verboden, tenzij de betrokken abonnee daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend.

4. Of en in welke mate rechters kunnen en zullen vooruitlopen op nieuwe toekomstige nationale wetgeving hangt af van hun nationale rechtssystemen.

5. Het staat de lidstaten vrij om reeds nu, vooruitlopend op hun nieuwe verplichting krachtens Richtlijn 2002/58/EG, een opt-in-systeem voor ongevraagde commerciële e-mail in te voeren en vele lidstaten hebben dat gedaan. Zij mogen echter ook wachten tot de uiterste datum voor de omzetting van de nieuwe richtlijn en mogen tot dan een opt-out-systeem handhaven. Voorts berust op de lidstaten geen verplichting om het toepassingsgebied van de opt-in-regeling uit te breiden tot abonnees die rechtspersonen zijn. Voor deze categorie gebruikers mogen zij opt-out-systemen handhaven dan wel invoeren (artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2002/58/EG).

(1) PB L 201 van 31.7.2002.