SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2531/02 van Paulo Casaca (PSE) aan de Raad. Toegeven aan terrorisme.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2531/02 van Paulo Casaca (PSE) aan de Raad. Toegeven aan terrorisme.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2531/02 van Paulo Casaca (PSE) aan de Raad. Toegeven aan terrorisme.
Publicatieblad Nr. 155 E van 03/07/2003 blz. 0029 - 0030
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2531/02
van Paulo Casaca (PSE) aan de Raad
(11 september 2002)
Betreft: Toegeven aan terrorisme
De Raad heeft op grond van besluit 2002/334/EG(1) van 2 mei besloten een reeks organisaties van de Iraanse oppositie op te nemen op een lijst van terroristische organisaties. Hieronder bevindt zich o.a. de organisatie Mujahedin-e-Khalq.
De Enquêtecommissie van het Amerikaanse Congres inzake de onderhandelingen tussen de Amerikaanse regering en het Iraanse regime, beter bekend als het Iran-Contraschandaal heeft indertijd al moeten erkennen dat het Iraanse regime erin geslaagd was deze verzetsorganisatie binnen het akkoord met de Verenigde Staten als illegaal te laten bestempelen.
Meer onlangs, in 1998 werd in de pers bekendgemaakt dat de Britse autoriteiten dezelfde eis hadden geaccepteerd in ruil voor de toezegging van het Iraanse regime om de Fatwa op de Britse burger Salman Rushdie op te heffen. Dit besluit werd overigens door het leeuwendeel van de Britse parlementsleden afgekeurd.
Kan de Raad in het licht van het voorafgaande bewijzen dat plaatsing van de organisatie Mujahedin-e-Khalq op de lijst van terroristische organisaties niet het gevolg is van het feit dat de Raad door de knieën is gegaan voor de terroristische chantage van het Iraanse regime?
Is het niet bekend dat het Iraanse regime reeds in rechte schuldig is bevonden aan terroristische misdaden in diverse lidstaten, terwijl de Mujahedin-e-Khalq in geen enkel opzicht verdacht wordt van terroristische activiteiten op Europees grondgebied?
Is de Raad niet van mening dat daden als het doden van vrouwen door steniging en het toedienen van zweepslagen aan kinderen wegens feiten die door de religieuze politie als strafbaar worden beschouwd daden die in de pers openlijk door Iraanse autoriteiten worden opgeëist en die door Amnesty International zijn beschreven terroristische daden zijn die hun weerga niet kennen?
(1) PB L 116 van 3.5.2002, blz. 33.
Antwoord
(4 maart 2003)
Het besluit dat de Raad op 2 mei 2002 heeft genomen om de organisatie Mujahedin-e-Khalq op te nemen in de EU-lijst van personen en groepen die betrokken zijn bij terroristische daden was gebaseerd op een gedetailleerd en diepgaand onderzoek van de beschikbare informatie, waarbij de criteria van artikel 1, lid 4, van het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van 27 december 2001 en andere relevante verbintenissen volledig in acht zijn genomen.
De Raad zou het geachte parlementslid eraan willen herinneren dat het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB, dat is aangenomen ter uitvoering van Resolutie nr. 1373(2001) van de VN-Veiligheidsraad, die vergaande strategieën ter bestrijding van het terrorisme bevat, van toepassing is op personen en groepen die betrokken zijn bij terroristische daden, zulks ongeacht de plaats waar die daden zijn gepleegd.
Met betrekking tot de mensenrechten, die het geachte parlementslid aan de orde stelt, heeft de Raad onlangs in een verklaring over de doodstraf en bijzonder wrede vormen van executie herhaald gekant te zijn tegen de doodstraf in het algemeen en executie door middel van steniging in het bijzonder.
Wat terrorismebestrijding betreft, verwacht de EU dat Iran Resolutie nr. 1373 (2001) van de VN-Veiligheidsraad ten volle uitvoert en alle relevante VN-verdragen bekrachtigt en uitvoert. Bovendien worden de aanstaande onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst met Iran gelijktijdig gevoerd met onderhandelingen over bepalingen inzake samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. De handels- en samenwerkingsovereenkomst en de bepalingen inzake terrorismebestrijding zullen een onlosmakelijk geheel vormen wat betreft inwerkingtreding, toepassing en opzegging.