Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2807/02 van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Onrechtmatige salaristoeslagen voor leden van de Commissie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2807/02 van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Onrechtmatige salaristoeslagen voor leden van de Commissie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2807/02 van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Onrechtmatige salaristoeslagen voor leden van de Commissie.

Publicatieblad Nr. 137 E van 12/06/2003 blz. 0121 - 0122


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2807/02

van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie

(7 oktober 2002)

Betreft: Onrechtmatige salaristoeslagen voor leden van de Commissie

In zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag P-1805/02(1) weigert de heer Kinnock opnieuw informatie te verschaffen over de mate waarin hij heeft geprofiteerd van de zogeheten aanpassingcoëfficiënt, die pas naar aanleiding van mijn schriftelijke vraag P-1233/02(2) niet meer wordt toegepast op de salarissen van de leden van de Commissie.

Indien de vice-voorzitter van de Commissie delen van zijn salaris niet op een rekening in Brussel maar op een rekening in Londen liet storten, kon hij volgens berichten in de pers tot juni van dit jaar toeslagen incasseren van naar schatting 3 000 EUR per maand. Wanneer de gehele ambtsperiode van de heer Kinnock in Brussel tot dusver in aanmerking wordt genomen, is op deze manier voorzichtig geschat in totaal een bedrag van circa 150 000 EUR vergaard.

Op welke gronden beweert de heer Kinnock niettemin dat extra betalingen van deze omvang geen salarisverhoging inhouden?

Waarom wekt de heer Kinnock de indruk dat het Europese Hof van Justitie de bedoelde inkomensoverdrachten toestaat? Is het hem niet bekend dat ook het Hof van Justitie een einde heeft gemaakt aan dergelijke overdrachten?

Waarom houdt de Commissie geheim wie van deze overdrachten heeft geprofiteerd indien deze, zoals de Commissie beweert, volkomen rechtmatig zijn? Hoe valt een dergelijke geheimzinnig gedoe te rijmen met de democratische verantwoordingsplicht van de Commissie?

Kan de Commissie bevestigen dat ook niet uit het Verenigd Koninkrijk afkomstige leden van de Commissie delen van hun salaris naar Londen konden laten overmaken, om daar op fantastische voorwaarden (een toeslag van meer dan 60 %) bijvoorbeeld de aankoop van onroerend goed te financieren?

(1) PB C 309 E van 12.12.2002, blz. 164.

(2) PB C 277 E van 14.11.2002, blz. 162.

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

(10 december 2002)

Het geachte parlementslid stelt een aantal vragen over de wettelijkheid van het systeem van overmaking met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt die zeer gelijklopend zijn met die welke zij reeds heeft gesteld in haar schriftelijke vragen P-1805/02(1) en P-1233/02(2). Het geachte parlementslid wordt verwezen naar: de antwoorden die de Commissie op deze vragen heeft gegeven en waarin uitvoerig is ingegaan op de rechtsgronden van het systeem en op de redenen waarom het niet tot een nettoverhoging van het salaris leidt.

Zoals het geachte parlementslid reeds weet, is de Commissie van mening dat het systeem van overmaking met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt volledig in overeenstemming is met het parallellismebeginsel dat is opgenomen in de Verordening van de Raad tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de leden van de Commissie(3). Voorts is de suggestie dat het bij overmakingen met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt om een salarisverhoging gaat, onjuist. Bij ambtenaren in vaste dienst en leden van het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Commissie wordt een aanpassingscoëfficiënt toegepast om het verschil weer te geven tussen de kosten van levensonderhoud in de standplaats en in de plaats waar de ambtenaar of het lid van de Commissie nog steeds financiële verplichtingen heeft. Deze coëfficiënt is dan ook een instrument dat, binnen bepaalde grenzen, gelijke koopkracht garandeert.

Het klopt niet dat de Commissie een besluit heeft genomen naar aanleiding van een vraag van het geachte parlementslid. Zoals het geachte parlementslid heeft kunnen vernemen uit het antwoord op haar vraag 1233/02, is de Commissie op 17 mei 2002 door de Rekenkamer in kennis gesteld van het besluit van de leden van de Rekenkamer van 16 mei om de toepassing van het systeem van overmaking waarbij een aanpassingscoëfficiënt wordt gebruikt, met ingang van 1 juli te schorsen totdat de rechtsgrond voor dergelijke overmakingen zou zijn verduidelijkt. De Commissie heeft nota genomen van die informatie en heeft op 5 juni besloten vanaf 1 juli dezelfde aanpak te volgen. Dat besluit is ten uitvoer gelegd en blijft van kracht.

Als het geachte parlementslid het heeft over de indruk die met betrekking tot het Hof van Justitie zou zijn gewekt, schijnt zij geen rekening te houden met de haar door het Hof toegestuurde brief van 15 juli waarin de mening van deze instelling wordt bevestigd dat het systeem van overmaking met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt, dat in het ambtenarenstatuut is vastgesteld, ook rechtsgeldig is voor de leden van de Commissie, de Rekenkamer en het Hof van Justitie. De Commissie meent te weten dat de leden van het Hof van Justitie op 12 juni besloten dezelfde aanpak te volgen als de leden van de Rekenkamer en de leden van de Commissie, en de toepassing van dit overmakingssysteem schorsten.

In een brief van 9 oktober 2002 aan vice-voorzitter Kinnock heeft het Hof van Justitie de Commissie evenwel meegedeeld dat het, na beraad, zijn mening opnieuw bevestigt dat het door de leden van de instellingen toegepaste systeem van overmaking met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt altijd rechtmatig en in volledige overeenstemming met de voorschriften is geweest en blijft zijn. Bijgevolg heeft het Hof van Justitie de schorsing van het systeem van overmaking met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt beëindigd en besloten dit overmakingssysteem bij zijn leden toe te passen onder dezelfde voorwaarden als die voor de ambtenaren. Een kopie van die brief zal aan het geachte parlementslid en het secretariaat van het Parlement worden toegestuurd.

De Commissie bevestigt dat geen enkel lid van de Commissie dat geen onderdaan van het Verenigd Koninkrijk is, in het kader van dit systeem geld naar dat land heeft overgemaakt.

(1) PB C 309 E van 12.12.2002, blz. 164.

(2) PB C 277 E van 14.11.2002, blz. 162.

(3) Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, PB 187 van 8.8.1967.