SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3112/02 van Charles Tannock (PPE-DE) aan de Commissie. Rechtsgeldigheid van het onderscheppen van schepen op volle zee.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3112/02 van Charles Tannock (PPE-DE) aan de Commissie. Rechtsgeldigheid van het onderscheppen van schepen op volle zee.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3112/02 van Charles Tannock (PPE-DE) aan de Commissie. Rechtsgeldigheid van het onderscheppen van schepen op volle zee.
Publicatieblad Nr. 155 E van 03/07/2003 blz. 0092 - 0093
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3112/02
van Charles Tannock (PPE-DE) aan de Commissie
(30 oktober 2002)
Betreft: Rechtsgeldigheid van het onderscheppen van schepen op volle zee
Steeds meer mensen worden illegaal de Europese Unie binnengebracht via de zee. Veel van hen komen op die manier vanuit de Balkan Griekenland en Italië binnen, terwijl anderen vanuit Noord-Afrika Spanje binnenkomen. Hoewel de bevoegde autoriteiten erin slagen een aantal illegale immigranten en mensensmokkelaars te arresteren, beschikken ze over onvoldoende middelen om het probleem effectief aan te pakken. Veel van die immigranten reizen vervolgens door naar andere lidstaten.
Enkele maanden geleden stelde o.a. Tony Blair voor om de lidstaten die het hardst door deze praktijken zijn getroffen, door de marine van andere lidstaten te laten bijstaan.
De Verenigde Staten onderscheppen reeds jarenlang op volle zee schepen die vanuit Haïti de VS willen bereiken, waarna de passagiers terug worden gestuurd naar Haïtiaans territorium. Kan de Commissie mededelen of zij meent dat de lidstaten van de Europese Unie het recht hebben om schepen op volle zee te onderscheppen als die ervan worden verdacht gebruikt te worden voor mensensmokkel, zelfs al zijn er geen aanwijzingen voor piraterij (uit hoofde van het internationale gewoonterecht is piraterij reeds lang erkend als een misdaad, en valt onder universele jurisdictie), en zou de rechtsgeldigheid van een dergelijke onderschepping dan afhangen van de vraag of het schip naar behoren onder een bepaalde vlag is geregistreerd, of het smokkelwaren, waaronder psychotrope stoffen, vervoert, dan wel of ervan wordt uitgegaan dat het op enige manier een bedreiging vormt voor de onderscheppende staat en de burgers ervan?
Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie
(20 december 2002)
Binnen de Commissie wordt veel aandacht besteed aan de kwestie van illegale immigratie over zee. De Raad heeft op 28 februari 2002 een Algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie ingediend en op 13 juni 2002 een Algemeen plan over het geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten, beide gebaseerd op de mededelingen van de Commissie dienaangaande. De juiste uitvoering van de in deze plannen vastgelegde maatregelen is in deze kwestie van groot belang. De Commissie verheugt zich dan ook over de geplande gezamenlijke operaties en activiteiten van de lidstaten in het Middellandse-Zeegebied.
Binnen het kader van het Algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie en op grond van de behoefte aan passende wetgevende en/of operationele initiatieven op Europees niveau om de controles aan de maritieme grenzen te verbeteren, heeft de Raad de Commissie verzocht om een uitvoerbaarheidsstudie te verrichten over de wijze waarop deze controles zouden kunnen worden verbeterd. De resultaten van deze studie, die nu loopt, worden tegen het einde van het eerste semester van 2003 verwacht.
Bovendien heeft de Commissie op 21 mei 2002 en 27 september 2002 bijeenkomsten van deskundigen inzake illegale immigratie over zee georganiseerd met als doel het vastleggen van operationele acties om illegale immigratie in het Middellandse-Zeegebied te voorkomen en te bestrijden. Samenwerken met derde landen werd daarbij beschouwd als de meest doeltreffende manier om het probleem van illegale immigratie over zee aan te pakken en verdere menselijke drama's te voorkomen. In dit verband is de ondertekening en bekrachtiging van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit en van het daarbij gevoegde protocol betreffende de bestrijding van het smokkelen van immigranten over land, door de lucht en over zee van het allergrootste belang. Het protocol legt een institutioneel kader vast dat een betere samenwerking met de landen van inscheping, vertrek of doorreis mogelijk maakt en onder meer voorziet in de mogelijkheid om met toestemming van de vlaggestaat aan boord te gaan van schepen die verdacht worden van betrokkenheid bij mensensmokkel.
Volgens het Verdrag van de Verenigde Natie inzake het recht van de zee (UNCLOS) van 10 december 1982 (Verdrag van Montego Bay) zijn schepen in volle zee in beginsel uitsluitend onderworpen aan de rechtsbevoegdheid en controle van de vlaggestaat. In uitzonderlijke omstandigheden kan een andere staat evenwel een schip in volle zee benaderen. Het recht om aan boord te gaan en verdere actie te ondernemen is beperkt tot vijf gevallen (piraterij, slavenhandel, onvergunde uitzendingen, het ontbreken van nationaliteit en het ontbreken of frauduleus gebruik van de vlag; cf. artikel 110 UNCLOS). Daarnaast is er ook het achtervolgingsrecht, wanneer de bevoegde autoriteiten van de kuststaat goede redenen hebben om aan te nemen dat het schip de wetgeving van dat land geschonden heeft. Een dergelijke achtervolging moet evenwel aangevat worden wanneer het buitenlandse schip of een van zijn boten zich in de binnenwateren, de wateren van de archipel, de territoriale wateren of de aan de zee grenzende zone van de achtervolgende staat bevindt en kan enkel buiten de territoriale wateren of de aan de zee grenzende zone worden voortgezet indien de achtervolging niet werd onderbroken (cf. artikel 111 UNCLOS).
Krachtens het verdrag van Montego Bay is echter het onderscheppen van schepen in volle zee door andere staten dan de vlaggestaat niet mogelijk indien dit enkel gebeurt in het kader van de bestrijding van illegale immigratie over zee en mensensmokkel.