Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Moratorium op de vergunning voor nieuwe genetisch gemodificeerde organismen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Moratorium op de vergunning voor nieuwe genetisch gemodificeerde organismen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Moratorium op de vergunning voor nieuwe genetisch gemodificeerde organismen.

Publicatieblad Nr. 155 E van 03/07/2003 blz. 0098 - 0100


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/02

van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie

(4 november 2002)

Betreft: Moratorium op de vergunning voor nieuwe genetisch gemodificeerde organismen

Op 17 oktober jl. sprak de Commissie haar tevredenheid uit over de toepassing van richtlijn 2001/18/EG(1) inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (GMO's). De Commissie was van oordeel dat aan alle voorwaarden zijn voldaan om opnieuw de procedure te starten voor vergunningen voor GMO's ofte wel voor de opheffing

van het nu inmiddels ongeveer vier jaar bestaande feitelijke moratorium. De Commissie verwacht nu dat de Raad en het Europees Parlement een verordening zullen vaststellen inzake etikettering en traceerbaarheid. De Commissie beweert dat haar grootste zorg de menselijke gezondheid en het milieu zijn. Deze woorden worden echter gelogenstraft door het streven van de Commissie naar opheffing van het moratorium.

Los van de ethische kwesties in verband met het in de handel brengen en octrooieren van leven en natuurlijk erfgoed, is het doelbewust in het milieu introduceren van GMO's onomkeerbaar en oncontroleerbaar en heeft dit rechtstreekse gevolgen in de vorm van vervuiling van de conventionele landbouw en regressie van de biodiversiteit, en heeft het bovendien niet te overziene gevolgen voor de ecosystemen. Het betekent dat biologische en conventionele landbouwers geen keuze zullen hebben. Op middellange en lange termijn zal besmetting onvermijdelijk zijn, een gevaar waar door verschillende NGO's en landbouworganisaties, met name van biologische landbouwers, nadrukkelijk op is gewezen. Bovendien zou wegens het ontbreken van nauwkeurige studies over de gevolgen voor de menselijke en dierlijke gezondheid moeten worden gekozen voor het voorzorgsbeginsel. Tenslotte kan nog worden gewezen op het probleem van de economische afhankelijkheid van landbouwers ten opzichte van grote multinationals in deze sector en van de economische afhankelijkheid van landen ten opzichte van deze multinationals voor wat betreft hun voedselbeleid. Het lijkt erop dat een en ander uitsluitend wordt ingegeven door commerciële motieven, met name als het gaat om de invoer van bepaalde goederen, zoals sojabonen uit de Verenigde Staten.

Hoe denkt de Commissie het voorzorgsbeginsel en de doelstelling van milieubescherming te verenigen met opheffing van het moratorium? Op welke studies baseert zij zich als zij beweert dat aan de voorwaarden is voldaan voor het in het milieu brengen van GMO's en hoe denkt zij een en ander te controleren?

Welke gevolgen denkt de Commissie dat het in het milieu introduceren van GMO's heeft voor de conventionele en biologische landbouw?

Hoe beoordeelt zij het besluit inzake drempelwaarden waarboven de aanwezigheid van GMO's in etikettering moet worden vermeld? Is de Commissie niet van oordeel dat deze drempelwaarden, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel, nul zou moeten zijn?

(1) PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(27 januari 2003)

De Commissie is van mening dat door de strengere en transparantere bepalingen van de nieuwe richtlijn 2001/18/EG de op hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu gerichte juridische voorwaarden en maatregelen tot stand zijn gebracht die noodzakelijk zijn om nieuwe vergunningsaanvragen te kunnen onderzoeken. Zoals uitgelegd in de achtste overweging, werd met het voorzorgsbeginsel rekening gehouden bij het redigeren van de richtlijn en moet ook tijdens de uitvoering ervan met dit beginsel rekening worden gehouden.

Het valt niet direct onder de verantwoordelijkheid van de Commissie om de introductie van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) in het milieu te controleren. Deze verantwoordelijkheid is aan de orde in artikel 4, lid 5, van de richtlijn, dat duidelijk stelt dat de lidstaten inspecties en eventueel andere controlemaatregelen moeten organiseren om ervoor te zorgen dat aan het bepaalde in Richtlijn 2001/18/EG wordt voldaan. De Commissie is van mening dat zij het juridische kader heeft gecreeërd dat vereist was om het inleiden van nieuwe goedkeuringsprocedures voor GGO's mogelijk te maken. Richtlijn 2001/18/EG vereist dat vergunningsaanvragen voor GGO's per geval een alomvattende evaluatie van de mogelijke risico's voor de gezondheid van de mens en voor het milieu bevatten. Het is duidelijk dat aanvragers hun evaluatie moeten baseren op recente wetenschappelijke informatie die relevant is voor het GGO in kwestie. De beoordeling door de bevoegde instanties van de lidstaten en de Europese wetenschappelijke comités, die uit hoofde van de richtlijn een voorwaarde vormt voor het verlenen van een vergunning, is eveneens gebaseerd op dergelijke informatie.

De probleem van de co-existentie is vooral aan de orde gesteld in samenhang met de mogelijke effecten van het verbouwen van GM-gewassen op biologische en traditionele gewassen. Enkele commerciële oogsten van GM-gewassen en honderden experimentele introducties van GGO's hebben in de laatste tien jaar plaatsgevonden zonder beduidende gevolgen voor de biologische en traditionele teelten. Toch is het duidelijk dat de mogelijke gevolgen variëren van gewas tot gewas. Bijgevolg zijn meer wetenschappelijke gegevens nodig, en de kwestie wordt onderzocht in het kader van het werkplan van de Commissie inzake biowetenschappen en biotechnologie(1).

Toch moet worden opgemerkt dat het commercieel verbouwen en gebruiken van GGO's in de Unie strikt gereglementeerd is via een communautair wetgevingskader dat voorziet in vergunningen op basis van een alomvattende beoordeling van mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu. Het doel van een dergelijke wetgeving is een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu mogelijk te maken. Indien er een risico wordt vastgesteld, wordt de vergunning ofwel niet toegestaan, ofwel gekoppeld aan beheersmaatregelen om het risico tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Co-existentie impliceert het in harmonie naast elkaar bestaan van verschillende landbouwproductiesystemen en niet het uitsluiten van individuele systemen. Co-existentie moet daarom vooral worden beschouwd als een kwestie van beheerskeuzen en niet uitsluitend als een kwestie van risico. De landbouwers moeten in alle vrijheid verschillende landbouwproductiesystemen kunnen toepassen. Dit vereist een beoordeling van de mogelijke effecten van de individuele productiesystemen op andere systemen en de passende maatregelen om deze effecten aan te pakken. De kwestie van het naast elkaar bestaan van verschillende soorten landbouw valt niet binnen het kader van deze wetgeving en kan niet worden gebruikt als rechtvaardiging om het inleiden van nieuwe vergunningsprocedures te vertragen. De Commissie is zich volledig bewust van het belang van de co-existentie van landbouwproductiesystemen en zij onderzoekt momenteel de meest geschikte middelen om deze kwestie aan te pakken. Dit omvat het financieren van researchprojecten via het zesde kaderprogramma alsook verdere studies van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, dat onderzoek blijft doen naar de beheerspraktijken in samenhang met de co-existentie van verschillende landbouwproductiesystemen.

De Commissie wil er ten eerste op wijzen dat drempelwaarden onder de huidige communautaire wetgeving en de voorstellen inzake (i) traceerbaarheid en etikettering en (ii) genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen en diervoeders enkel betrekking hebben op toevallige sporen van GGO's waarvoor een vergunning werd afgegeven of die een positieve evaluatie gekregen hebben van een communautair wetenschappelijk comité of een communautaire instantie. Bijgevolg werden deze GGO's reeds onderworpen aan een alomvattende wetenschappelijke risicobeoordeling en werd er rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel als onderdeel van de evaluatie. Het voorzorgsbeginsel is daarom niet toepassing bij het vaststellen van bovenbedoelde drempelwaarden, die uitsluitend voor etiketteringsdoeleinden worden gebruikt. Het doel van GM-etikettering is het de consumenten en de gebruikers mogelijk te maken een geïnformeerde keuze te maken tussen GM- en niet-GM-producten: dit impliceert niet dat de producten schadelijk zijn voor de gezondheid of voor het milieu.

De Commissie ziet tolerantiedrempelwaarden als noodzakelijk want zij is van oordeel dat sporen van GGO's in producten in de praktijk technisch niet te vermijden zijn; nultolerantie is daardoor onmogelijk. Bij de productie van voedsel, diervoeding en zaden is het praktisch onmogelijk eindproducten te bekomen die 100 % zuiver en totaal vrij zijn van vreemde substanties.

(1) COM(2002) 27 def.