Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3216/02 van Nicholas Clegg (ELDR) aan de Commissie. Britse richtsnoeren voor de invoer van tabak door particulieren.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3216/02 van Nicholas Clegg (ELDR) aan de Commissie. Britse richtsnoeren voor de invoer van tabak door particulieren.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3216/02 van Nicholas Clegg (ELDR) aan de Commissie. Britse richtsnoeren voor de invoer van tabak door particulieren.

Publicatieblad Nr. 011 E van 15/01/2004 blz. 0039 - 0039


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3216/02

van Nicholas Clegg (ELDR) aan de Commissie

(7 november 2002)

Betreft: Britse richtsnoeren voor de invoer van tabak door particulieren

De Britse regering heeft voor Britse reizigers de toegestane invoer van sigaretten voor persoonlijk gebruik verhoogd van 800 tot 3200 en de hoeveelheid shag van 1 tot 3 kg (aangekondigd op 29 oktober 2002). Vindt de Commissie dit een passend antwoord op de problemen van reizigers die inkopen doen op het vasteland? Is de Commissie het ermee eens dat deze richtsnoeren geen bindende rechtskracht hebben op de Europese interne markt en alle beperkende richtsnoeren strikt genomen een inbreuk vormen op de wetgeving inzake vrij verkeer?

Gecombineerd Antwoordvan de heer Bolkestein namens de Commissieop de schritftelijke vragen P-3216/02 en P-3230/02

(28 november 2002)

Bij de totstandkoming van de interne markt voor accijnsgoederen (die van oudsher fraudegevoelig zijn, vooral in de lidstaten met hoge belastingtarieven) heeft de Gemeenschap het noodzakelijk geacht een gemeenschappelijke accijnsregeling in te stellen. Deze geharmoniseerde regeling is op 1 januari 1993 in werking getreden.

Kenmerkend voor dit systeem is dat een onderscheid wordt gemaakt tussen commerciële transacties (waarvoor in beginsel de accijns in de lidstaat van verbruik wordt betaald) en door particulieren voor persoonlijk gebruik aangekochte en door henzelf vervoerde goederen waarvoor de accijns in de lidstaat van aankoop verschuldigd is. Deze regel betreffende aankopen door particulieren is in artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG neergelegd(1). Er is geen beperking op de hoeveelheid goederen die een particulier persoon volgens dit artikel mag verkrijgen en invoeren (met uitzondering van de aan Denemarken, Finland en Zweden toegekende derogaties van beperkte duur).

Omdat op deze twee basiscategorieën verschillende belastingregels van toepassing zijn, zullen de autoriteiten van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de genoemde richtlijn een onderscheid moeten maken tussen echte invoer voor persoonlijk gebruik en commerciële transacties die op frauduleuze wijze onder de dekmantel particulier gebruik plaatsvinden. De geharmoniseerde accijnsregeling voorziet te dien einde in een gemeenschappelijke methode die de lidstaten dienen toe te passen om dit onderscheid te kunnen maken. In tegenstelling tot het eerdere, op maximum toegelaten hoeveelheden gebaseerde systeem, dat onverenigbaar werd geacht met het beginsel van het vrij verkeer van goederen, dienen de lidstaten thans volgens artikel 9 van Richtlijn 92/12/EEG rekening te houden met alle relevante aspecten van elk individueel geval (ten minste die welke in artikel 9, lid 2, zijn vermeld). Een van de elementen waarmee de lidstaten rekening moeten houden is de hoeveelheid producten. Voor de toepassing van dit criterium kunnen de lidstaten indicatieve niveaus vaststellen, die echter enkel als bewijselement kunnen worden gebruikt.

Ten aanzien van de specifieke punten die het geachte parlementslid aan de orde stelt, wordt het volgende opgemerkt:

a) de Commissie beschouwt de indicatieve niveaus als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Richtlijn 92/12/EEG als niet meer dan dat. De geharmoniseerde accijnsregels staan de lidstaten niet toe dergelijke indicatieve niveaus te gebruiken om de hoeveelheid producten te beperken die een particulier persoon krachtens artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG mag verwerven en tussen de lidstaten vervoeren;

b) volgens artikel 9 van Richtlijn 92/12/EEG dienen de autoriteiten van de lidstaten zelf te bepalen of goederen die een particulier persoon voorhanden heeft niet voor zijn persoonlijk gebruik doch voor commerciële doeleinden bestemd zijn. Van een persoon die in het bezit is van een grote hoeveelheid accijnsgoederen mag redelijkerwijze worden verwacht dat hij kan uitleggen op welke wijze hij deze goederen denkt te zullen gebruiken, doch hij kan er niet toe worden verplicht te bewijzen dat de goederen voor niet-commerciële doeleinden bestemd zijn. De verantwoordelijkheid hiervoor berust uitsluitend bij de autoriteiten van de lidstaten die op basis van al het beschikbare bewijsmateriaal het werkelijke doel van de goederenbeweging moeten vaststellen.

De Commissie wenst hieraan toe te voegen dat deze aspecten van de Britse accijnswetgeving het voorwerp vormen van een inbreukprocedure op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag. Omdat het onderzoek nog niet voltooid is, kan nog niet worden vastgesteld of de aangekondigde maatregelen een passend antwoord zullen geven op de punten die in het kader van deze procedure door de Commissie aan de orde zijn gesteld. De Commissie kan op dit ogenblik derhalve nog geen commentaar geven op die elementen van de door het geachte parlementslid gestelde vragen.

(1) Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76 van 23.3.1992).