Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0134/02 van Albert Maat (PPE-DE) aan de Commissie. Instandhouden van het zoeken en rapen van kievitseieren in Fryslan.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0134/02 van Albert Maat (PPE-DE) aan de Commissie. Instandhouden van het zoeken en rapen van kievitseieren in Fryslan.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0134/02

van Albert Maat (PPE-DE) aan de Commissie

(25 januari 2002)

Betreft: Instandhouden van het zoeken en rapen van kievitseieren in Fryslan

Het zoeken en rapen van kievitseieren gedurende een bepaalde periode per jaar is een aloude traditie in Fryslan. Dit gebruik is aan strenge regels gebonden: het mag slechts van 1 maart tot 1 april en alleen een eierzoeker die kan aantonen dat hij aan nazorg (o.a. zorg voor nestbescherming na 1 april) doet, komt in aanmerking voor een vergunning. Door de wijze waarop thans het zoeken en rapen is geregeld, is er zelfs sprake van eigentijds natuurbehoud. Deze traditie loopt gevaar nu de Europese Commissie geen uitzondering wil maken voor Fryslan in de Nederlandse uitwerking van de Vogelrichtlijn. Dat terwijl deze vogel die in Friesland wordt beschermd, in bijvoorbeeld Frankrijk wordt bejaagd. Op basis van art. 9, lid 1, sub c) van de Vogelrichtlijn is een uitzondering onder stringente voorwaarden mogelijk. De provincie Fryslan is met het Ministerie van Landbouw, Natuurbehoud en Visserij bezig in het kader van de nieuwe ministeriële regeling de eisen voor de selectiviteit nader aan te scherpen inclusief handhavingsbeleid.

Deze aloude Friese gewoonte kan binnen Fryslan op een breed draagvlak rekenen.

Is het bijzondere karakter van de Friese traditie van zoeken en rapen van kievitseieren gedurende een bepaalde periode per jaar bij de Commissie bekend?

Is de Commissie bereid om een uitzondering te maken op basis van art. 9, lid 1, sub c), wanneer de Nederlandse overheden (ministerie LNV en provincie Fryslan) voldoen aan de gestelde voorwaarden?

Zo nee, waarom niet?

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(25 februari 2002)

De Commissie is zich bewust van het feit dat in de Nederlandse provincie Friesland van oudsher kievitseieren worden geraapt.

De kievit valt, evenals alle andere Europese wilde vogelsoorten, onder Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van of 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(1) (hierna de Richtlijn genoemd).

Artikel 5 van de Richtlijn houdt onder meer een streng verbod in op het rapen van eieren in de natuur.

Uitzonderingen op deze algemene verbodsbepaling van artikel 5 van de Richtlijn kunnen alleen worden toegestaan aan de hand van het in artikel 9 vervatte strikte stelsel van afwijkingen, vooropgesteld dat er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en dan alleen om een van de volgende redenen:

- in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren, ter bescherming van flora en fauna;

- voor doeleinden in verband met onderzoek en onderwijs, het uitzetten en herinvoeren van soorten en voor de met deze doeleinden samenhangende teelt;

- ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.

De Commissie onderzoekt momenteel een geval in verband met dit rapen van eieren in de natuur in Friesland. In de context van dit onderzoek heeft de Commissie een inbreukprocedure ingeleid, aangezien zij geen aanwijzingen had dat de bepalingen van artikel 9 van de Richtlijn in dit

geval werden nageleefd. In het kader van deze procedure is in overeenstemming met artikel 226 van het EG-Verdrag een met redenen omkleed advies uitgebracht. Omdat een antwoord op dit met redenen omkleed advies is uitgebleven, had de Commissie besloten de zaak bij het Europees Hof van Justitie aanhangig te maken. Kort nadien hebben de Nederlandse autoriteiten op het met redenen omkleed advies gereageerd. Hun antwoord wordt momenteel bestudeerd. Indien hierbij zou blijken dat de Nederlandse autoriteiten overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de Richtlijn hebben gehandeld, wordt de zaak gesloten. In het andere geval zou de Commissie kunnen besluiten de zaak alsnog bij het Europees Hof van Justitie aanhangig te maken.

(1) PB L 103 van 25.4.1979.