SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1328/02 van Werner Langen (PPE-DE) aan de Commissie. Berekening van de GVE bij Jerseykoeien.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1328/02 van Werner Langen (PPE-DE) aan de Commissie. Berekening van de GVE bij Jerseykoeien.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1328/02
van Werner Langen (PPE-DE) aan de Commissie
(8 mei 2002)
Betreft: Berekening van de GVE bij Jerseykoeien
Een melkveehouder met een louter uit Jerseykoeien bestaande stapel, die in de Hunsrück een graslandbedrijf heeft, heeft zich erover beklaagd dat Jerseykoeien, hoewel het levend gewicht slechts maximaal 400 kg bedraagt, met een grootvee-eenheid worden berekend. Hij voert aan dat het voederverbruik aanzienlijk lager is dan bij andere runderrassen.
Bij de berekening van grootvee-eenheden in de hobbypaardenhouderij wordt reeds langere tijd rekening gehouden met het uiteenlopende gewicht van de dieren.
1. Kent de Commissie dit probleem?
2. Bestaat er naar de mening van de Commissie een oplossing voor een adequate omrekening?
3. Bestaan er in andere sectoren, bijvoorbeeld de pluimveesector, omrekeningsfactoren die aan herziening toe zijn?
Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie
(14 juni 2002)
1. Er is de Commissie niets bekend over het door het geachte parlementslid bedoelde probleem. Zij begrijpt echter dat dit probleem verband houdt met de toepassing van het begrip grootvee-eenheid (GVE), dat doorgaans wordt gebruikt in het kader van bepaalde gemeenschappelijke marktordeningen (GMO) en van de steun voor plattelandsontwikkeling.
Het begrip GVE wordt gebruikt in het kader van de GMO voor rundvlees die is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999(1) met het oog op de toepassing van de voorschriften inzake directe betalingen.
Tegen de achtergrond van de tendens naar intensivering van de rundvleesproductie is het gebruik van het begrip GVE bedoeld om de premies in de veehouderijsector te beperken door rekening te houden met de voedercapaciteit van elk bedrijf ten opzichte van de aantallen en de soorten dieren die er worden gehouden.
In Verordening (EG) nr. 1254/1999 is bepaald dat aan producenten premies kunnen worden toegekend, in het bijzonder een speciale premie voor mannelijke runderen, een premie voor het aanhouden van zoogkoeien, alsmede een extensiveringsbedrag. Voor de toekenning van deze premies geldt dat moet zijn voldaan aan een voorwaarde met betrekking tot de veebezetting van de bedrijven, het veebezettingsgetal genoemd: dit veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt.
Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal (1,9 GVE in 2002, en 1,8 GVE in 2003). Ook voor de toekenning van het extensiveringsbedrag aan een producent die één van de genoemde premies of beide premies ontvangt, geldt een veebezettingsgetal (1,4 GVE).
Voor de toekenning van de speciale premie of de zoogkoeienpremie wordt het veebezettingsgetal van het bedrijf vastgesteld op grond van de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, en schapen en/of geiten, waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, alsmede, in voorkomend geval, het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk.
Voor de toekenning van het extensiveringsbedrag wordt het veebezettingsgetal van het bedrijf vastgesteld op grond van de aantallen mannelijke runderen, koeien en vaarzen die tijdens het betrokken kalenderjaar op dat bedrijf aanwezig zijn, en de schapen en/of de geiten, waarvoor in dat kalenderjaar premieaanvragen zijn ingdiend.
Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruik gemaakt van de bij de verordening vastgestelde omrekeningstabel, waarbij een zoogkoe overeenkomt met 1,0 GVE, ongeacht het ras, de leeftijd of het gewicht van het dier.
In Verordening (EG) nr. 1254/1999 is bovendien bepaald dat de lidstaten voor sommige extra betalingen die zij doen in de vorm van betalingen per dier, specifieke voorwaarden betreffende het veebezettingsgetal vaststellen.
Er zij op gewezen dat de paardachtigen, waarvoor geen GMO bestaat, in deze context niet in aanmerking worden genomen.
In het kader van de steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad, wordt het begrip GVE gebruikt voor de toepassing van de steunmaatregelen voor probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied, alsmede voor de toepassing van de maatregelen ter ondersteuning van de landbouwers die verbintenissen aangaan op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw die zij voor een periode van ten minste vijf jaar aangaan.
In dat geval wordt de veebezetting bepaald met inachtneming van het totale aantal dieren dat op het bedrijf wordt geweid. De omrekening in GVE geschiedt op basis van een omrekeningstabel die vergelijkbaar is met de omrekeningstabel die in de sector rundvlees wordt gebruikt (koe: 1,0 GVE) en waarin bovendien de paardachtigen zijn opgenomen (paardachtigen van meer dan zes maanden, ongeacht hun gewicht: 1,0 GVE).
Het begrip GVE zou in de toekomst ook kunnen worden gebruikt in het kader van de GMO in de sector schapen- en geitenvlees, waarvoor Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees(2) voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten aanvullende bedragen op ooien- en geitenpremies betalen, welke aanvullende bedragen afhankelijk kunnen worden gesteld van de toepassing van vereisten inzake veebezetting, die worden vastgesteld door de lidstaat naargelang van de plaatselijke omstandigheden.
2. Momenteel is de Commissie niet van plan om een andere berekeningmethode in te voeren dan die welke voor elk van de in punt 1 bedoelde gevallen wordt gebruikt.
3. Het begrip GVE bestaat in geen enkele andere marktordening in de vleessector.
(1) PB L 160 van 26.6.1999.
(2) PB L 341 van 22.12.2001.