SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1442/02 van Dorette Corbey (PSE) aan de Commissie. Duits windmolenpark nabij Bellingwolde.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1442/02 van Dorette Corbey (PSE) aan de Commissie. Duits windmolenpark nabij Bellingwolde.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1442/02
van Dorette Corbey (PSE) aan de Commissie
(15 mei 2002)
Betreft: Duits windmolenpark nabij Bellingwolde
In oktober 1998 vernam een aantal bewoners van de Nederlandse gemeente Bellingwolde over het voornemen om op 200 meter van de grens op Duits grondgebied (en op ongeveer 300 meter van de dichtst bijstaande huizen) een windmolenpark op te richten van 22 windturbines met een totale hoogte van 132 meter elk met een maximaal vermogen van 1.5 MW. Na protest zijn er op ongeveer 367 meter van de grens uiteindelijk in september 2001 zeventien windturbines gebouwd met een totale hoogte van 135 meter, elk met een maximaal vermogen van 1.8MW. Voor de bewoners levert het windmolenpark overlast op in de vorm van geluid, slagschaduw, belemmering van het uitzicht, bodemtrillingen, elektromagnetische storingen, ontwaarding van ontroerend goed en aantasting van het woongenot.
Dit project kan een aanzienlijke schade voor het milieu hebben. Derhalve is een milieueffectbeoordeling vereist voordat een bouwvergunning kan worden afgegeven.
1. Kan de Commissie aangeven of het project al dan niet in strijd is met relevante Gemeenschapswetgeving en in het bijzonder de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG(1)) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG(2)).
2. Kan de Commissie aangeven of er voor dit project een milieueffectbeoordeling heeft plaatsgevonden, overeenkomstig richtlijn 85/337/EEG(3) en wat de uitkomst hiervan was?
3. Indien geen milieueffectbeoordeling heeft plaatsgevonden, is de Commissie van mening dat hier sprake is van niet-naleving van Gemeenschapswetgeving, en overweegt zij actie?
(1) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
(2) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(3) PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie
(11 juni 2002)
1. Uit de summiere informatie die het geachte parlementslid over een windmolenpark in Duitsland dicht bij de Nederlandse gemeente Bellingwolde heeft verstrekt, kan de Commissie ten eerste niet afleiden dat de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand) of de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna) op deze situatie van toepassing zijn.
2. Voorts lijken er voor de Commissie geen bijzondere aanwijzingen te zijn dat het windmolenproject zou vallen onder Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten als gewijzigd bij Richtlijn 85/337/EEG van 3 maart 1997(1).
3. Op basis van de door het geachte parlementslid verstrekte informatie kan de Commissie geen uitspraak doen over de vraag of al dan niet aan de Communautaire wetgeving is voldaan. De Commissie zal iedere aanvullende informatie die het geachte parlementslid in dit verband kan verstrekken, bestuderen.
(1) PB L 73 van 14.3.1997.