Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2225/02 van Nuala Ahern (Verts/ALE) aan de Commissie. De natuurlijke hulpbronnen in het stroomgebied van de Congo-rivier.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2225/02 van Nuala Ahern (Verts/ALE) aan de Commissie. De natuurlijke hulpbronnen in het stroomgebied van de Congo-rivier.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2225/02

van Nuala Ahern (Verts/ALE) aan de Commissie

(23 juli 2002)

Betreft: De natuurlijke hulpbronnen in het stroomgebied van de Congo-rivier

Klopt het dat het grondgebied van de Democratische Republiek Congo de grootste rijkdommen aan bosgebied in het stroomgebied van de rivier de Congo bevat, maar dat dit land, tenminste bezien vanuit het negende EOF-regionaal programma, wordt gerekend tot zuidelijk Afrika?

Gecombineerd Antwoordvan de heer Nielson namens de Commissieop de schritftelijke vragen E-2224/02, E-2225/02, E-2227/02 en E-2228/02

(27 september 2002)

Wat regionale samenwerking betreft geschiedt de programmering van het negende Europese Ontwikkelingsfonds (EOF) op basis van een aantal principes van de Overeenkomst van Cotonou(1). Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt dat de beginselen van duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en het milieu op alle niveaus van het partnerschap worden toegepast. Bovendien wordt in artikel 28 en in artikel 7 van bijlage IV bepaald dat de hoofddoelstelling van regionale samenwerking de ondersteuning van regionale samenwerkingsprocessen is. De bescherming en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals de ecosystemen van de tropische bossen is een thematische prioriteit van transversale aard zoals gedefinieerd in artikel 32.

De regionale indicatieve programma's (RIP) en de nationale indicatieve programma's (NIP) voldoen aan de eis van concentratie op een beperkt aantal domeinen, zoals gespecificeerd in de mededeling van de Commissie over het ontwikkelingsbeleid(2) en de Overeenkomst van Cotonou. Deze concentratie houdt rekening met de behoeften van de partnerorganisaties en de door andere donateurs gefinancierde activiteiten, evenals de beschikbaarheid van middelen via andere financiële instrumenten.

Kwesties die verband houden met milieu en natuurlijke hulpbronnen worden aangepakt via regionale programma's in aanvulling op maatregelen die in het land genomen worden, en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. De ondersteuning van het integratieproces impliceert ook de instelling van sectorieel regionaal beleid, harmonisatie van wetgeving en beleid, en de instelling van milieu- en kwaliteitscriteria op regionaal niveau. De versterking van regionale organisaties, de ondersteuning van de beleidsopstelling en regionale en nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling zijn van cruciaal belang voor de bescherming van natuurlijke hulpbronnen.

Concreet is ongeveer 20 % van de beschikbare financiële middelen voor de regionale programma's toegewezen aan het beheer van natuurlijke hulpbronnen, een concentratiepunt in drie van de vijf bijna voltooide RIP. Het betreft hier aanvullende hulpbronnen waarbij geen rekening wordt gehouden met de uit hoofde van het achtste EOF gefinancierde programma's, waarvan sommige onlangs zijn opgestart, noch met de beschikbare hulpbronnen in het kader van begrotingslijnen op het gebied van milieu en bos.

De Commissie is zich bewust van het belang van milieukwesties in Centraal-Afrika(3) en van het economische en sociaal belang van de bossector voor de regio, en de rijke biodiversiteit in Centraal-Afrika. Daarom is het rationeel beheer van duurzame natuurlijke hulpbronnen, en met name het behoud van de bosecosystemen en de biodiversiteit, flora en fauna, als concentratiesector opgenomen in het RIP negende EOF. Van de RIP-middelen is 20 tot 25 %, d.w.z., 11 tot 13,75 miljoen euro toegewezen aan deze sector, in aanvulling op de bedragen die in het NIP zijn gereserveerd.

Hierbij wordt het volgende opgemerkt:

- procentueel is de globale toewijzing aan de sector steeds toegenomen in de verschillende EOF (van 19 % in het RIP zevende EOF naar 21 % in het achtste EOF, tot 20-25 % nu);

- het rationeel beheer van natuurlijke hulpbronnen is gepland in het kader van het merendeel van de NIPs van de landen van de regio Centraal-Afrika (Kameroen, Congo, Gabon, Equatoriaal-Guinea, Tsjaad), als sector die buiten de concentratiesector valt, en aanvullende middelen kunnen nog beschikbaar komen voor de regionale programma's op dit terrein;

- aanvullende middelen zouden ook kunnen komen uit begrotingslijnen tropisch bos en milieu;

- de milieuprogramma's voor Centraal-Afrika staan open voor deelname van de Democratische Republiek Congo (DRC), via cofinanciering uit zijn NIP en/of het RIP van de regio's waartoe de DRC behoort (Oost-Afrika en Zuidelijk Afrika). Rekening houdend met het belang van het bosmassief van de DRC in het Congo-bekken, zou de financiële bijdrage in verband met de deelname van de DRC substantieel kunnen zijn in de financiële opmaak van het programma;

- bij de tussentijdse herziening van het RIP zouden andere middelen kunnen worden vrijgemaakt die zouden kunnen worden toegewezen in geval van een optimaal gebruik van de huidige toewijzing.

Indien men daaraan potentiële financiële steun van de RIPs uit begrotingslijnen en de NIPs van de regio toevoegt, zou de inspanning voor maatregelen op het gebied van milieu en bos waarschijnlijk gehandhaafd blijven in termen van middelen tijdens het negende EOF.

De Overeenkomst van Cotonou introduceert een belangrijke vernieuwing ten opzichte van de Overeenkomst van Lomé, wat betreft de geografische configuratie van de programmeringsregio's. De overeenkomst bepaalt dat de geografische regio's door de betrokken landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Zuidzee worden vastgesteld, op basis van hun deelname aan regionale groeperingen die de economische regionale integratie tot doel hebben.

De DRC heeft ervoor gekozen deel te nemen aan de regio's van Oost- en Zuidelijk Afrika en in het kader van het NIP negende EOF, rekening houdend met hun lidmaatschap van groeperingen voor regionale economische integratie Comesa (Common Market for Eastern and Southern Africa) en SADC (Southern African Development Community). De DRC maakt geen deel uit van de EMCCA (Economic and Monetary Community for Southern Africa), een organisatie die zich in Centraal-Afrika inzet voor regionale economische integratie.

Het feit dat de DRC heeft besloten deel te nemen aan de regio's van Oost- en zuidelijk Afrika, heeft natuurlijk gevolgen voor het totale budget van het RIP negende EOF voor Centraal-Afrika. Rekening houdend met de omvang van de DRC is de globale toewijzing van het RIP van 91 miljoen euro in het RIP achtste EOF afgenomen tot 55 miljoen euro onder het RIP negende EOF. Dit beperkt echter niet de potentieel beschikbare middelen voor de bescherming van de biodiversiteit in het Congo-bekken. Het rationeel beheer van de natuurlijke hulpbronnen is ook een concentratiesector van het RIP negende EOF Oost-Afrika.

De Commissie is zich bewust van het belang van het behoud en duurzaam beheer van de Congolese bossen voor de duurzame ontwikkeling en het behoud van de biodiversiteit in de regio, aangezien het grootste deel van de bosreserves van het Congo-bekken zich op het grondgebied van de DRC bevinden. In dit kader voorzien de RIPs die in voorbereiding zijn in de mogelijkheid dat de DRC deelneemt aan een regionaal programma voor het behoud en rationeel beheer van de natuurlijke hulpbronnen van het Congo-bekken met cofinanciering van de RIP Centraal-Afrika en Oost-Afrika of zuidelijk Afrika en van het NIP DRC.

Het NIP van de landen van Centraal-Afrika, met als hoofddoelstelling de duurzame ontwikkeling en de armoedebestrijding, concentreren zich op de prioritaire ontwikkelingssectoren waaronder vervoer die zijn vastgesteld in de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie van 10 november 2000 en de Overeenkomst van Cotonou.

De maatregelen van de Gemeenschap op het gebied van vervoer op nationaal niveau worden aangevuld door maatregelen op regionaal niveau. De sector infrastructuurdiensten wordt eveneens van prioritair belang geacht in het RIP, rekening houdend met het belang ervan voor de fysieke integratie van de markten. Deze sector vormt dan ook een aanvulling op de strategie ter ondersteuning van het regionaal integratieproces in Centraal-Afrika.

De vervoersstrategie past in het kader van de prioriteiten van het initiatief van het nieuwe partnerschap voor Afrikaanse ontwikkeling NEPAD, dat is opgesteld door de Afrikaanse landen.

Voor projecten voor vervoersinfrastructuur wordt altijd een milieu-effectstudie uitgevoerd. In dit kader zijn evaluaties van de SIA (Sustainable Impact Assessment) gepland, waarmee de economische, sociale en milieugevolgen van het project kunnen worden geëvalueerd, de risico's worden geminimaliseerd (bijvoorbeeld: effect op de inheemse bevolking, effect op de bosecosystemen), en worden begeleidende maatregelen opgesteld.

Overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomsten van Cotonou zijn NGOs betrokken bij de programmering en geraadpleegd tijdens de opstelling van NIPs.

Het RIP Centraal-Afrika negende EOF voorziet expliciet in de mogelijkheid het Ecofac-programma voort te zetten om de genomen maatregelen op het gebied van behoud en rationeel economische exploitatie van de bosecosystemen te consolideren. Het Ecofac-programma zal vóór het eind van 2002 worden geëvalueerd, teneinde prioriteiten te definiëren en een actieplan voor de volgende fasen op te stellen.

De Commissie is zich bewust van de problemen in verband met de jacht op en de handel in (vlees van) wilde dieren. In de programma's voor behoud van de biodiversiteit in Centraal-Afrika is een onderdeel voor behoud van de fauna opgenomen. Aan specifieke programma's voor het ontwikkelen van alternatieven voor het stropen en de bescherming van tot de verbeelding sprekende en populaire diersoorten wordt gewerkt.

(1) Ondertekend op 23 juni 2002 en gepubliceerd in PB L 317 van 15.12.2000.

(2) COM(2000) 212 def.

(3) De regio Centraal-Afrika in het kader van het RIP negende EOF bestaat uit de volgende landen: Kameroen, Congo, Gabon, Equatoriaal-Guinea, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Sao Tomé en Principe, Tsjaad.