Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2413/02 van Michiel van Hulten (PSE) aan de Commissie. Nadere vragen over de aan koningin Beatrix verstrekte landbouwsubsidie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2413/02 van Michiel van Hulten (PSE) aan de Commissie. Nadere vragen over de aan koningin Beatrix verstrekte landbouwsubsidie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2413/02

van Michiel van Hulten (PSE) aan de Commissie

(7 augustus 2002)

Betreft: Nadere vragen over de aan koningin Beatrix verstrekte landbouwsubsidie

Op 18 juli 2002 heb ik vragen gesteld aan de Commissie over de subsidie die de Nederlandse koningin Beatrix zou hebben ontvangen voor de aanleg van een olijfboomplantage op

het buitenverblijf van de Nederlandse koninklijke familie in Porto Ercole, Italië. Inmiddels heeft het Koninklijk Huis mij laten weten dat het zou gaan om de boerderij van de koningin in Tavernelle, Italie, en ik verzoek de Commissie haar antwoord op mijn vragen van 18 juli op dit gegeven te baseren.

In een reactie op de berichtgeving in de pers over mijn vragen heeft een woordvoerder van de koningin aangegeven dat zij gepoogd zou hebben de subsidie te weigeren, maar dat dit niet kon vanwege het min of meer automatische karakter ervan.

1. Kan de Commissie aangeven welke procedure is gevolgd bij het verstrekken van de subsidie? Had de koningin de subsidie kunnen weigeren? Zijn er subsidies die min of meer automatisch worden verstrekt?

2. Kan de Commissie bevestigen dat het ging om een Europese subsidie, en niet om een nationale regeling die door Brussel was goedgekeurd, zoals een woordvoerder van de Commissie op 19 juli jl. suggereerde?

3. Wat was de hoogte van het bedrag per olijfboom, en om hoeveel olijfbomen ging het in het geval van de koningin?

4. Was sprake van een eenmalige subsidie of heeft de koningin in de jaren erna ook subsidie ontvangen voor haar olijfboomplantage?

Gecombineerd Aanvullend antwoordvan de heer Fischler namens de Commissieop de schritftelijke vragen E-2354/02 en E-2413/02

(21 oktober 2002)

1. Punt 1 van schriftelijke vraag E-2354/02 en punten 1-2-3-4 van schriftelijke vraag E-2413/02

Bij Verordening (EG) nr. 1654/86 van de Raad van 26 mei 1986 is een gemeenschappelijke actie ingesteld voor het herstel en de omschakeling van in bepaalde gebieden van de Gemeenschap in 1985 door buitengewoon strenge en langdurige vorst aangetaste olijfgaarden(1). De bijstand uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie, was bedoeld om de landbouwactiviteit in die gebieden in stand te houden en er tegelijkertijd het gevaar van erosie en van een verstoorde waterhuishouding tegen te gaan, het milieu te beschermen en het landschap ongeschonden te bewaren. In het bijzonder collectieve herstelacties voor een minimale oppervlakte en een minimumaantal bij een landbouwcoöperatie of een producentenvereniging of een andere erkende groepering aangesloten exploitanten kwamen voor steun in aanmerking.

Alle betrokken regio's hebben een programma opgesteld: het programma voor de regio Toscana is goedgekeurd bij Beschikking nr. 87/132/EEG van de Commissie van 26 januari 1987 houdende goedkeuring van de op grond van Verordening (EEG) nr. 1654/86 van de Raad door enkele Italiaanse gewesten opgestelde speciale programma's voor het herstel en de omschakeling van olijfgaarden die in 1985 door vorst zijn aangetast(2). De programma's werden gedeeltelijk gefinancierd op grond van de verordening van de Gemeenschap en gedeeltelijk op grond van de nationale wetgeving, nl. de wet nr. 590 van 15 oktober 1981, gewijzigd bij de wet nr. 198 van 13 mei 1985. Deze nationale wetten zijn op het niveau van de regio Toscana omgezet bij besluit van de Regionale Raad nr. 7852 van 22 juli 1985, waarbij regionale maxima zijn vastgesteld wat betreft de uitgaven voor het herstel van de olijfgaarden.

In aanvulling op de actie tot herstel van de door de vorst vernietigde of beschadigde olijfgaarden heeft in het kader van het geïntegreerd mediterraan programma voor Toscane, ingediend op grond van Verordening (EEG) nr. 2088/85 van de Raad van 23 juli 1985 inzake de geïntegreerde mediterrane programma's(3), een herplantingsactie plaatsgevonden. Het betrokken programma, dat de periode 1 januari 1987-31 december 1992 bestreek, is door de Commissie goedgekeurd bij Beschikking nr. 88/392/EEG van de Commissie van 13 juni 1988(4).

In de programmeringsperiode 1994-1999 had communautaire bijstand kunnen worden verleend in het kader van door de Structuurfondsen meegefinancierde acties. De rechtsgrondslag daarvoor was Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988(5), zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten(6), die beoogde de plattelandsontwikkeling te bevorderen door de aanpassing van de landbouwstructuren te bespoedigen (doelstelling 5a) en de ontwikkeling en structurele aanpassing van de plattelandszones te vergemakkelijken (doelstelling 5b).

Wat betreft doelstelling 5a), heeft de Commissie bij Beschikking nr. C(94)3655/8 van 21 december 1994 haar goedkeuring gehecht aan het verzoek om bijstand van Italië op grond van Verordening (EG) nr. 950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur(7). De toepassing van deze verordening in de regio Toscana is geregeld bij overleg door de Regionale Raad, goedgekeurd door de Commissie bij Beschikking nr. C(97)2492 van 18 september 1997. Tot de verschillende bijstandsmaatregelen behoorde een steunregeling voor investeringen in landbouwbedrijven, ten gunste van bedrijfshoofden die de landbouw als hoofdberoep uitoefenen en over voldoende vakbekwaamheid beschikken, en die een bedrijfverbeteringsplan indienden dat aan de voorschriften van voornoemde verordening voldeed. De aanplant en/of herplanting van olijfbomen vormde een subsidiabele investering, met inachtneming van de specifieke voorwaarden en beperkingen van de gemeenschappelijke marktordening.

Wat betreft doelstelling 5b), heeft de Commissie bij Beschikking nr. C(94)3789 van 23 december 1994 het enig programmeringsdocument voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de regio Toscana in de periode 1994-1999 goedgekeurd. Steun voor de herstructurering van olijfgaarden ten gunste van landbouwproducenten en hun groeperingen was mogelijk als onderdeel van de maatregel diversifiëring en modernisering van de productietakken.

Bij de voornoemde, uit de Structuurfondsen meegefinancierde programma's is er sprake van een verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten: de Commissie is bevoegd om de programma's al dan niet goed te keuren, nadat zij deze aan de geldende communautaire bepalingen heeft getoetst; de lidstaten op het passend geachte niveau zijn bevoegd voor het beheer ervan. De tenuitvoerlegging van de programma's is een zaak van de bevoegde nationale en/of regionale autoriteiten. Dit laatste omvat onder meer de selectie van projecten van potentiële begunstigden die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen en een bijstandsaanvraag indienen.

De Commissie worden over de wijze waarop de middelen van de Structuurfondsen worden gebruikt, geïnformeerd via de uitvoeringsverslagen en eventueel via haar deelname aan de toezichtcomités. De verstrekte gegevens gaan evenwel niet tot op het niveau van de individuele steundossiers, waarvoor de Commissie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel niet bevoegd is.

Voor elk programma dat door de Structuurfondsen wordt meegefinancierd, wordt een lijst van afzonderlijke projecten, met het totale steunbedrag dat aan elke begunstigde is toegekend, door de instanties die bevoegd zijn de uitvoering opgesteld en in het kader van de controle ter beschikking van de Commissie gehouden. De Commissie verzoekt het geachte parlementslid zich met de regio Toscana in verbinding te stellen voor alle gegevens die betrekking hebben op individuele ontvangers van steun in het kader van de bovengenoemde programma's.

2. Punt 2 van schriftelijke vraag E-2354/02

Het geachte parlementslid preciseert in zijn vraag niet over welke sector waarvoor Gemeenschapssteun zou kunnen zijn verleend het gaat. De Commissie neemt aan dat het nog steeds gaat over het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de regio Toscana.

Naast investeringssteun uit de Structuurfondsen kunnen olijventelers ook steun voor de productie van olijfolie in het kader van de gemeenschappelijke marktordening ontvangen.

Het is aan de olijventeler om te beslissen of hij al dan niet productiesteun wenst te ontvangen. De communautaire voorwaarden voor de productiesteun zijn vastgesteld in Verordening nr. 136/66/EEG van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten(8) en in Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001(9). Voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2003/2004 is het steunbedrag vastgesteld op 132,25 EUR/100 kilogram (kg) daadwerkelijk geproduceerde olie. Op grond van voornoemde verordeningen moet de producent die productiesteun wenst te ontvangen, jaarlijks bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de olie wordt geproduceerd een teeltaangifte en een steunaanvraag indienen. Deze documenten dienen te worden geadresseerd aan de nationale autoriteiten. Voor Italië is de bevoegde instantie de Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), die eveneens met de uitbetaling van de steun aan de begunstigden belast is. De Commissie verzoekt het geachte parlementslid om zich tot de AGEA te wenden voor alle inlichtingen over individuele begunstigden van de productiesteun voor olijfolie in Italië.

3. Punt 3 van schriftelijke vraag E-2354/02

De bovenvermelde verordeningen, op grond waarvan communautaire steun kan worden toegekend aan elke begunstigde die aan de voorwaarden voldoet, zijn gebaseerd op de volgende artikelen van het EG-Verdrag: 33 (ex-artikel 39), 36 (ex-artikel 42), 37 (ex-artikel 43), 158 (ex-artikel 130 A).

4. Punt 4 van schriftelijke vraag E-2354/02

In haar Mededeling aan de Raad en het Parlement over de tussenbalans van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(10) heeft de Commissie voorgesteld om de rechtstreekse betalingen boven 5000 EUR aan de bedrijven geleidelijk, per tranche van 3 % per jaar tot 20 % is bereikt, te verminderen; het maximumbedrag dat bedrijven kunnen ontvangen, zou 300 000 EUR zijn. Er zij onderstreept dat het hier een voorstel betreft dat nog niet is goedgekeurd. Ten tweede wordt een plafond voorgesteld voor sommige rechtstreekse betalingen in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen en niet voor alle steun die door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) aan de landbouwsector wordt betaald.

5. Punt 5 van schriftelijke vraag E-2354/02

Wat betreft de EOGFL-steun voor plattelandsontwikkeling, stelt Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999(11), waarbij het kader is ingesteld voor de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling vanaf 1 januari 2000, de toekenning van steun voor investeringen in landbouwbedrijven afhankelijk van onder andere levensvatbaarheidscriteria.

Wat betreft de steun die op grond van de marktordeningen wordt verleend, is het zo dat momenteel bij de toekenning ervan geen rekening wordt gehouden met de criteria die door het geachte parlementslid worden vermeld.

(1) PB L 145 van 30.5.1986.

(2) PB L 51 van 20.2.1987.

(3) PB L 197 van 20.7.1985.

(4) PB L 188 van 19.7.1988.

(5) PB L 185 van 15.7.1988.

(6) PB L 193 van 31.7.1993.

(7) PB L 142 van 2.6.1997.

(8) PB P 172 van 30.9.1966.

(9) PB L 293 van 31.10.1998.

(10) COM(2002) 394 def.

(11) PB L 160 van 26.6.1999.