SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2673/02 van Pasqualina Napoletano (PSE), Hélène Flautre (Verts/ALE),Raimon Obiols i Germà (PSE), José Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE),Pedro Marset Campos (GUE/NGL) en Bob van den Bos (ELDR) aan de Commissie. Criteria voor opname van de mediterrane partnerlanden in het programmeringsdocument bij het Europees initiatief voor decmocratie en mensenrechten 2002-2004.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2673/02 van Pasqualina Napoletano (PSE), Hélène Flautre (Verts/ALE),Raimon Obiols i Germà (PSE), José Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE),Pedro Marset Campos (GUE/NGL) en Bob van den Bos (ELDR) aan de Commissie. Criteria voor opname van de mediterrane partnerlanden in het programmeringsdocument bij het Europees initiatief voor decmocratie en mensenrechten 2002-2004.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2673/02
van Pasqualina Napoletano (PSE), Hélène Flautre (Verts/ALE),Raimon Obiols i Germà (PSE), José Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE),Pedro Marset Campos (GUE/NGL) en Bob van den Bos (ELDR) aan de Commissie
(24 september 2002)
Betreft: Criteria voor opname van de mediterrane partnerlanden in het programmeringsdocument bij het Europees initiatief voor decmocratie en mensenrechten 2002-2004
Het programmeringsdocument 2002-2004 bij het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten legt de geografische prioriteiten vast die beantwoorden aan de politieke prioriteiten van de Europese Unie, zoals gesteld in de mededeling van de Europese Commissie van 8 mei van vorig jaar(1). Onder de mediterrane partnerlanden lijken Algerië, Israël, Cisjordanië/Gaza en Tunesië voorrang te krijgen.
Vindt de Europese Commissie niet dat de weglating van landen als Marokko, Egypte, Libanon en Jordanië moeilijk te begrijpen en uit te leggen is?
Is ze bereid om dat onverklaarbaar besluit recht te trekken, aangezien voor de Europese Unie alle landen van het Euromediterraan partnerschap een prioriteit zouden moeten vormen voor de uitbouw van het maatschappelijk middenveld en de democratie, en omdat het al dan niet opnemen van bepaalde landen onbegrip en misverstanden dreigt te veroorzaken bij zowel de meditterrane partnerlanden als de openbare opinie in de Europese Unie zelf?
(1) COM(2001) 252 def.
Antwoord van de heer Patten namens de Commissie
(19 november 2002)
Het besluit om het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) voor 2002-2004 te concentreren op een aantal aandachtslanden en thematische prioriteiten vindt zijn oorsprong in de Mededeling van de Commissie van 8 mei 2001 Rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen(1), waarin wordt erkend dat een meer strategische aanpak moet worden ontwikkeld voor de EIDHR. Eerder waren er al een aantal verslagen(2) en evaluaties van het Parlement verschenen waarin werd vastgesteld dat de EIDHR-bijstand weinig effect sorteerde omdat het initiatief zich te weinig op prioriteiten concentreerde en de maatregelen slechts een beperkte duurzaamheid hadden. De Raad toonde zich in juni 2001(3) verheugd over het besluit van de Commissie om een meer strategische aanpak te volgen bij het EIDHR.
Na uitvoerig overleg met de geografische diensten en delegaties van de Commissie werden 29 aandachtslanden gekozen waaronder in het Middellandse-Zeegebied, Algerije, Israël, de Westelijke Jordaanoever/de Gazastrook en Tunesië. De selectie geschiedde aan de hand van de criteria die uiteen waren gezet in de Mededeling van mei 2001: zorgen voor meer impact van door het EIDHR gefinancierde acties, rekening houdend met het geografisch evenwicht en komen tot samenhang en complementariteit met andere EG-instrumenten en activiteiten van de lidstaten. Bij de overwegingen met betrekking tot impact en complementariteit werd vooral gekeken naar de algemene politieke betrekkingen tussen de Unie en derde landen. Om de Commissie in staat te stellen een samenhangende strategie te formuleren zodat meetbare resultaten kunnen worden geboekt is in de nabije toekomst geen ingrijpende wijziging van de lijst van aandachtslanden gepland.
Wat de complementariteit met andere communautaire samenwerkingsinstrumenten betreft, moet worden onderstreept dat in het programma voor samenwerking met derde landen in het Middellandse-Zeegebied (MEDA) belangrijke middelen zijn uitgetrokken voor de burgermaatschappij in een aantal landen zoals Egypte en Jordanië, en steun wordt verleend ten behoeve van maatregelen die gericht zijn op een beter bestuur. Voorts worden in het kader van het MEDA-programma met verschillende mediterrane partners belangrijke bijdragen verstrekt aan hervormingen die verband houden met democratisering, op gebieden zoals bijvoorbeeld het rechtsstelsel.
De Commissie wil er verder op wijzen dat civiele organisaties uit alle derde landen met inbegrip van alle mediterrane partners projecten konden indien in het kader van alle thematische oproepen tot het indienen van voorstellen die in 2002 werden gedaan voor het EIDHR.
Zo konden onder meer voorstellen worden ingediend voor:
a) steun voor de afschaffing van de doodstraf,
b) het voorkomen van foltering en steun voor slachtoffers van folteringen,
c) de strijd tegen straffeloosheid en het bevorderen van internationale rechtspraak,
d) de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat en discriminatie van etnische minderheden en inheemse bevolkingsgroepen.
(1) COM(2001) 252 def.
(2) Verslag Lenz over de instelling, binnen de diensten van de Commissie, van een enkele coördinerende dienst inzake mensenrechten en democratisering, PE 220.735/def. van 4.12.97, Verslag Imbeni over het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de acties ter bevordering van de rechten van de mens en de democratisering (voor het jaar 1995), COM(96) 672 def. C4-0095/97, PE 223.610/def. van 2.12.1997; Verslag Roubatis over COM(95) 567 def. C4-0568/95, PE 228.009/def. van 6.11.1998.
(3) Conclusies van de Raad over de rol van de Unie bij het bevorderen van de rechten van de mens en de democratisering in derde landen, Luxemburg, 25 juni 2001.