Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3123/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. Onderlinge uitwisselbaarheid van bevolkingsadministraties en verblijfsdocumenten tussen EU-lidstaten ten behoeve van binnengrensoverschrijdende verhuizingen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3123/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. Onderlinge uitwisselbaarheid van bevolkingsadministraties en verblijfsdocumenten tussen EU-lidstaten ten behoeve van binnengrensoverschrijdende verhuizingen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3123/02

van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie

(30 oktober 2002)

Betreft: Onderlinge uitwisselbaarheid van bevolkingsadministraties en verblijfsdocumenten tussen EU-lidstaten ten behoeve van binnengrensoverschrijdende verhuizingen

1. Komen de onderstaande ervaringen van een Nederlandse man, die in Ierland een relatie is aangegaan met een in Engeland geboren Ierse vrouw en vervolgens met vrouw en kind in Nederland terugkeerde, de Commissie bekend voor? Het betreft:

a) een bijzonder gemakkelijke vestiging in Ierland, waar in afwijking van de vooraf verstrekte informatie geen politiebureau bereid was om de nieuwkomer te registreren maar waar het desondanks mogelijk bleek om zonder officiële inschrijving of verblijfsvergunning een belastingnummer aan te vragen, te gaan werken, verzekeringen af te sluiten en autorijlessen te nemen;

b) een probleemloze inschrijving van moeder en dochter in Nederland, maar weigering van registratie van hun relatie als moeder en dochter omdat de Engelse geboorteakte in Nederland niet blijkt te worden erkend, wat zowel geldt voor de originele akte als een recent gestempelde, ondertekende verklaring, met als argument dat het Verenigd Koninkrijk een verdrag niet heeft ondertekend;

c) het met betrekking tot de relatie moeder-dochter eveneens afwijzen van een voogdijverklaring van een Ierse rechtbank of een verklaring van de Ierse kinderbijslag;

d) de opdracht om een nieuwe kopie aan te vragen met een apostille erop, d.w.z. een duur te betalen gestempelde verklaring van een rechtbank over de echtheid van de handtekening van een minister, ambtenaar of notaris, waarvan men in Nederland niet wist waar die in het Verenigd Koninkrijk verkrijgbaar zou zijn;

e) het voorzien van het aan de vrouw verstrekte uittreksel uit het bevolkingsregister van een aantekening dat zij zonder geldige verblijfstitel in Nederland woont en zonder die vergunning geen autorijexamen mag doen.

2. Welke andere lidstaten eisen voorafgaand aan registratie als ingezetene een geboorteakte?

3. Bestaan er meer gevallen waarin EU-lidstaten elkaars bevolkingsdocumenten niet erkennen en daardoor inwoners met een andere nationaliteit en levenspartners met een verschillende nationaliteit het samenleven bemoeilijken? Heeft de Commissie tot nu toe berust in dergelijke situaties of heeft haar optreden tot verandering geleid?

4. Verwacht de Commissie dat de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU ertoe zal leiden dat de verwarring over dit soort zaken, dus benadeling van individuen door het niet erkennen van elkaars documenten, toeneemt? Wat is bij de voorbereiding van hun toetreding ondernomen om de toename van dergelijke problemen te voorkomen?

5. Wat wordt ondernomen aan coördinatie om dit soort problemen duurzaam de wereld uit te helpen, waarbij eenmaal erkende documenten uit de ene lidstaat hun geldigheid in een andere lidstaat behouden, zonder noodzaak tot afzonderlijke bilaterale verdragen daarover, tenzij via een voor ieder gelijke en bekende procedure kan worden aangetoond dat zo'n document ten onrechte of met criminele bedoelingen is verkregen?

Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie

(19 december 2002)

1. In artikel 18 van het Verdrag wordt bepaald dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

Volgens het vigerende Gemeenschapsrecht kunnen burgers van de Unie louter op vertoon van een geldig identiteitsdocument (paspoort of identiteitskaart) een andere lidstaat binnenkomen en daar verblijven. Indien zij voornemens zijn meer dan drie maanden in die lidstaat te verblijven moeten zij een verblijfskaart aanvragen.

Voor het afgeven van de verblijfskaart kunnen de lidstaten enkel een geldig identiteitsdocument (paspoort of identiteitskaart) vragen alsmede het bewijs dat de persoon een economische activiteit uitoefent. Wanneer een persoon voornemens is in een andere lidstaat te verblijven zonder daar een economische activiteit uit te oefenen, moet hij bewijzen dat hij een ziektekostenverzekering heeft afgesloten die alle risico's in het gastland dekt en over toereikende bestaansmiddelen beschikt om niet ten laste te komen van de sociale zekerheid van dat land. Volgens het Gemeenschapsrecht dient geen geboorteakte te worden voorgelegd om een verblijfkaart te verkrijgen.

Minderjarigen (minder dan 21 jaar) of kinderen ten laste hebben het recht zich te vestigen met de burger van de Unie die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend. Hiertoe dient de burger van de Unie een document over te leggen dat door de bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst of van oorsprong is afgegeven als bewijs van hun verwantschap.

Momenteel wordt in de Raad een ontwerpverordening van de Commissie besproken die betrekking heeft op de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Volgens dit ontwerp zullen de beslissingen van een rechtbank van een lidstaat die betrekking hebben op het gezag over kinderen, zonder formaliteiten in de andere lidstaten worden erkend.

2. Wat de documenten betreft die door een lidstaat worden vereist om de eigen onderdanen in het bevolkingsregister in te schrijven is de Commissie niet op de hoogte van de praktijken in de lidstaten aangezien de betreffende voorschriften onder de bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk vallen. Wat de burgers van de Unie betreft, eerbiedigen de lidstaten de hierboven genoemde voorschriften.

3. Wat de wederzijdse erkenning van door een andere lidstaat afgegeven documenten betreft, werd op 25 mei 1987 tussen de toenmalige leden van de Gemeenschappen een overeenkomst gesloten die echter nooit in werking is getreden aangezien niet alle lidstaten tot de ratificering zijn overgegaan.

Veertien van de vijftien lidstaten van de Unie en met name Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn echter partij bij het Verdrag dat in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op 5 oktober 1961 werd goedgekeurd en uit hoofde waarvan de verplichte geldigheidsverklaring van buitenlandse overheidsbesluiten werd afgeschaft. In dit Verdrag wordt bepaald dat in de daarbij partij zijnde staten de ingewikkelde wetgevingsformaliteiten worden vervangen door een apostille. Deze wordt in Engeland aangebracht door de volgende instantie: Her Majesty's Principal Secretary of State for Foreign and Commonwealth Affairs, Foreign and Commonwealth Office, London, S.W. 1.

4. Negen van de tien staten die waarschijnlijk binnenkort tot de Unie zullen toetreden, zijn reeds partij bij het Verdrag van Den Haag van 1961. Dit betekent dat hun toetreding tot de Unie geen bijzondere moeilijkheden zou moeten opleveren wat de erkenning van akten betreft.

5. Aangezien de uit hoofde van dit Verdrag vereiste formaliteiten betrekkelijk eenvoudig zijn, lijkt het niet nodig dat op korte termijn bijzondere maatregelen worden genomen.