Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3573/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Lid 2 van artikel 299 en de economische en sociale samenhang op de Azoren.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3573/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Lid 2 van artikel 299 en de economische en sociale samenhang op de Azoren.

13.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/17

Betreft:   

Lid 2 van artikel 299 en de economische en sociale samenhang op de Azoren

De ultraperifere regio's hebben te maken met specifieke handicaps die het gevolg zijn van hun ver verwijderde ligging, hun ver doorgevoerde economische specialisatie, natuurlijke omstandigheden, de omvang van hun markten en de productiekosten. Als deze factoren vormen obstakels voor het concurrerend vermogen van deze regio's en een duurzame ontwikkeling aldaar. Voor de Autonome Regio van de Azoren geldt bovendien dat de eilanden behalve ver van het vasteland ook nog eens ver van elkaar verwijderd liggen. Binnen het kader van het regionaal beleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn voor deze regio's dan ook speciale programma's ontwikkeld. In het Verdrag van Amsterdam wordt gewag gemaakt van de mogelijkheid om, rekening houdend met de handicaps van de ultraperifere regio's, bijzondere maatregelen te ontwikkelen, met name op het gebied van de landbouw.

Zoals bekend is de melkproductie (en al de daarmee samenhangende activiteiten) één van de belangrijkste pijlers van de economie van de Azoren. Deze sector vormt - direct of indirect - de basis voor veel banen en diensten, en is daarom een onmisbaar element bij het handhaven van de sociale en economische samenhang. In het kader van het regionaal beleid van de EU moeten daarom maatregelen worden ontwikkeld om deze sector te onderhouden en te ontwikkelen, om aldus een duurzame ontwikkeling te verzekeren. De melksector ondervindt echter de negatieve gevolgen van het feit dat de quota's voor regionale melkproductie vastgelegd zijn op het nu geldende niveau. Bij overschrijding van de quota's - en dat is heel waarschijnlijk - zullen uit hoofde van de gemeenschappelijk marktordening voor melk boetes betaald moeten worden. Als het daarvan komt, dan zal dat zeker negatieve gevolgen hebben voor de economie van deze regio, die, zoals gezegd, vooral rond de melksector is opgebouwd.

Ik wil de Commissie met een verwijzing naar lid 2 van artikel 299 van het Verdrag daarom het volgende vragen:

- || Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om iets te doen aan deze toestand?

- || Wat denkt de Commissie van het idee om deze sector met het oog op de ontwikkeling van de Azoren vrijstelling te verlenen van de door het algemeen landbouwbeleid opgelegde beperkingen, en een speciaal op deze regio gericht programma op te stellen voor het ontwikkelen van de melksector op deze eilandengroep?

De Gemeenschap heeft in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (1) voor de regio Azoren plattelandsontwikkelingsmaatregelen uitgevoerd voor de periode 2000-2006. Het gaat daarbij vooral om een operationeel meerfondsenprogramma dat door de Structuurfondsen, en met name door het EOGFL-Oriëntatie (133554 miljoen euro), wordt medegefinancierd, en om een plattelandsontwikkelingsprogramma dat door het EOGFL-Garantie (122206 miljoen euro) wordt medegefinancierd.

In het kader van deze programma's heeft de steun voor plattelandsontwikkeling met name tot doel de productiestructuren te verbeteren en de landbouwproductie om te schakelen en te heroriënteren, de kwaliteit van de producten te verbeteren, duurzame ontwikkeling te bevorderen, de activiteiten te diversifiëren, enzovoorts. Voor sommige maatregelen in het kader van deze programma's zijn reeds structurele specifieke afwijkingsbepalingen gemaakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1454/2001 (2).

De plattelandsontwikkelingsmaatregelen moeten worden geharmoniseerd met de andere maatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met inbegrip van de in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen genomen maatregelen.

Wat meer in het bijzonder de zuivelsector betreft, is bij artikel 26 van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1454/2001 voor de Azoren voor de periode 2002 tot en met 2006 een algemeen programma voor ondersteuning van de productie en de afzet van de plaatselijke veehouderij- en zuivelproducten op de Azoren vastgesteld. De ontwerpprogramma's worden in principe door de bevoegde autoriteiten aan de Commissie voorgelegd, die deze op haar beurt goedkeurt, maar de bevoegde autoriteiten hebben tot nu toe geen ontwerpprogramma's in het kader van deze bepaling ingediend.

Welnu, de zuivelproductie op de Azoren bedraagt momenteel meer dan 500000 ton per jaar, een stijging van de productie in de laatste 10 jaar met 60 %; een dergelijk groeicijfer wordt in geen enkele andere regio van de Europese Unie gehaald. Het bijna onvermijdelijk resultaat van deze ontwikkeling is dat de prijs die aan de zuivelproducenten van de Azoren wordt betaald een van de laagste in Europa is. Ook de afzet van kaas, het belangrijkste afgeleide product, ondervindt moeilijkheden, en de prijzen voor kaas liggen heel wat lager dan voor vergelijkbare producten op het vasteland, bij gebrek aan een voldoende grote markt buiten de eilandengroep zelf en bij gebrek aan gezamenlijke inspanningen, bijvoorbeeld in het kader van bovengenoemd artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1453/2001, om deze tot ontwikkeling te brengen.

De Portugese autoriteiten hebben de Commissie verzocht om verlenging van artikel 23 van bovengenoemde verordening betreffende de vaststelling van de melkquota in het kader van de vaststelling van de extra heffingen. Als motivatie verwezen zij daarbij naar de specifieke kenmerken van de productie in de ultraperifere regio's, met name van de zuivelproductie op de Azoren.

De Commissie onderzoekt dit verzoek en zal bij de behandeling ervan rekening houden met de bijzondere situatie van de Azoren als ultraperifere regio, maar zij zal er tegelijkertijd op toezien dat de samenhang van het Gemeenschapsrecht en de naleving van de integriteit daarvan in het kader van de toepasselijke regelgeving, in dit geval Verordening (EG) nr. 1453/2001, wordt gegarandeerd.

(1)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen. PB L 160 van 26.6.1999.

(2)  Verordening (EG) nr. 1453/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1600/92 (Poseima). PB L 198 van 21.7.2001.

Betreft:   

Uitbreiding van de NAVO en defensiebeleid van de Europese Unie

Op de top van negentien staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO in Praag (21-22 november jl.) waar de leiders aanwezig waren van de 27 landen die lid zijn van de Noordatlantische Verdragsorganisatie, verenigd in de Raad van het Euro-Atlantisch partnerschap, heeft men zich o.a. beziggehouden met twee fundamentele kwesties: de modernisering van de strategische capaciteit van de NAVO en de uitbreiding van de verdragsorganisatie drie jaar nadat de eerste drie voormalige Sovjetlanden zijn toegetreden.

Een nieuwe definitie van het politiek-strategisch profiel van het bondgenootschap is nodig door de diversifiëring van haarden van instabiliteit en onveiligheid (terwijl het vroeger vooral ging om de Sovjetdreiging) en door de uitbreiding van de aan de NAVO toevertrouwde taken door het strategisch concept uit 1991 en 1999 dat zich keerde tegen proliferatie van massavernietigingswapens, bestrijding van het internationale terrorisme en georganiseerde misdaad. Aan de in Praag behaalde resultaten zou men kunnen afleiden dat het bondgenootschap de politieke en militaire spil blijft voor de nieuwe Europese veiligheid, ook al is men er op de top niet in geslaagd om alle politieke en institutionele knooppunten door te hakken.

De vraag aan de Commissie luidt:

1. || Beschouwt zij de NAVO nog steeds als een bondgenootschap in de traditionele betekenis van het woord of als het embryo van een nieuw efficiënter systeem voor collectieve veiligheid?

2. || Hoe is het gesteld met de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten en hoe zullen deze zich ontwikkelen?

3. || Militair gezien: hoe kan de snelle task force van de Unie geplaatst worden in vergelijking met de task force van de NAVO, omdat van de negentien NAVO-landen er zeventien Europees zijn?

4. || Welke rol speelt de WEU in dit verband?

5. || Is het denkbaar dat de formule van "intensieve samenwerking" voor de landen die eraan meedoen, de noodzakelijke efficiency kan bieden die garant staat voor een zelfstandig defensiebeleid?

Aangezien de door het geachte parlementslid aan de orde gestelde kwesties niet tot de bevoegdheden van de Commissie behoren, kan de Commissie de gestelde vragen niet beantwoorden.