Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0932/03 van Jorge Moreira Da Silva (PPE-DE) aan de Commissie. Tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0932/03 van Jorge Moreira Da Silva (PPE-DE) aan de Commissie. Tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0932/03 van Jorge Moreira Da Silva (PPE-DE) aan de Commissie. Tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto.

Publicatieblad Nr. 011 E van 15/01/2004 blz. 0156 - 0157


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0932/03

van Jorge Moreira Da Silva (PPE-DE) aan de Commissie

(26 maart 2003)

Betreft: Tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto

Kan de Commissie, met het oog op de voorbereidingen voor de tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto, aangeven:

1. Wat zou naar haar mening de algemene doelstelling moeten zijn voor de vermindering van de emissie van broeikasgassen in de tweede implementatieperiode van het Protocol van Kyoto?

2. Op welke wijze moeten de emissies van het internationaal vervoer, met name het luchtvervoer en de zeevaart, opgenomen worden in het protocol van Kyoto?

3. Moeten de ontwikkelingslanden nu, anders dan in de eerste periode, dwingende doelstellingen voor de vermindering van emissies worden opgelegd?

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(19 mei 2003)

1. Bij de voorbereiding van onderhandelingen over emissiedoelstellingen inzake broeikasgassen acht de Commissie het belangrijk uit te gaan van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, als samengevat in het derde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC). Het lijkt voorbarig en niet-onderhandelbaar om nu reeds een definitief besluit te nemen inzake de uiteindelijke doelstelling van het klimaatverdrag in termen van de langetermijnconcentratie van broeikasgassen in de lucht. Toch is de Commissie de vaste overtuiging toegedaan dat bij het vastleggen van de volgende stap naar behoren moet worden gekeken naar het resulterende mondiale emissieniveau, daarbij rekening houdend met de niet-deelnemende landen en regio's en het bereikbare concentratieniveau. Op basis van de wetenschappelijke aanwijzingen inzake de noodzaak om op lange termijn de emissies met ongeveer 70 % terug te dringen ten opzichte van de 1990-niveaus, heeft de Commissie in haar zesde milieuactieprogramma als streefcijfer een algemene emissievermindering met ten minste 20 % tegen 2020 voorgesteld.

2. De Commissie ondersteunt het standpunt dat ook de emissies van het internationale lucht- en zeevervoer moeten worden opgenomen in de tweede verbintenisperiode van het Kyotoprotocol. Zij is van mening dat het daarbij zaak is de emissies van het internationale lucht- en zeevervoer op identieke wijze in rekening te brengen als de emissies van de andere economische sectoren en zij meent dat dit basisbeginsel voorrang moet krijgen op specifieke opties voor de toewijzing van emissierechten aan de diverse partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (UNFCCC). Bij de uitstoot van de luchtvaartsector moet ook de totale stralingsforcering door de luchtvaart in rekening worden gebracht, als vermeld in het uit 1999 daterende IPCC-Verslag inzake de luchtvaart en de mondiale atmosfeer. Bij alle besluiten in het kader van het UNFCCC zal dit aspect moeten meespelen. Het is belangrijk voor de Unie om over dit punt voorop te lopen in het overleg met de andere Bijlage I-partijen in de context van de afweging van doelstellingen voor de tweede verbintenisperiode. Er zal een bijzondere inspanning nodig zijn om de Verenigde Staten bij deze kwestie te betrekken en tot een billijke lastenverdeling te komen.

3. De Commissie is van mening dat het einddoel van het Verdrag maar kan worden bereikt als op langere termijn alle landen wereldwijd, zowel de geïndustrialiseerde als de ontwikkelingslanden, deelnemen op basis van hun gezamenlijke, maar gediversifieerde verantwoordelijkheden en vermogens. Het is daarom belangrijk een begin te maken met de dialoog met de ontwikkelingslanden over de verschillende opties om in de toekomst met dit doel voor ogen toe te treden tot het verdrag. Gezien echter de zeer verschillende omstandigheden en ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden ontwikkelingslanden, denkt de Commissie niet dat al die landen in één klap tot het klimaatverdrag moeten toetreden met dezelfde bindende doelstellingen. Aangezien veel van die landen (de meeste behoren tot de minst ontwikkelde landen (LDC's)) momenteel zeer weinig bijdragen tot de mondiale uitstoot, zijn algemeen bindende doelstellingen in termen van emissievermindering momenteel waarschijnlijk niet geschikt. Bij het overleg over de objectieve voorwaarden en tijdschema's voor een bredere participatie aan het Verdrag moeten ook andere opties in overweging worden genomen. Tenslotte moet worden opgemerkt dat de ontwikkelingslanden, met name de LDC's, allicht de nodige bijstand moeten krijgen om te waarborgen dat zij over de middelen en capaciteit beschikken om eventuele nieuwe verplichtingen aan te kunnen.