Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1340/03 van Marjo Matikainen-Kallström (PPE-DE) aan de Commissie. Financiering van het onderzoek naar prionziekten in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1340/03 van Marjo Matikainen-Kallström (PPE-DE) aan de Commissie. Financiering van het onderzoek naar prionziekten in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek.

27.3.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 78/714


(2004/C 78 E/0762)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1340/03

van Marjo Matikainen-Kallström (PPE-DE) aan de Commissie

(9 april 2003)

Betreft: Financiering van het onderzoek naar prionziekten in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek

Prionziekten (oftewel TSE-ziekten: „Transmissible Spongiform Encephalopathies”) vertegenwoordigen een volkomen nieuwe wijze van besmetting. Deze ziekten zijn in de EU volop in de schijnwerpers komen te staan, met name door het optreden van BSE en de daaraan verwante ziekte van Creutzfeldt-Jakob.

Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de manier waarop de besmetting met TSE-ziekten plaatsvindt, alsmede over de mate waarin deze ziekten zijn verbreid. Daarom is het vanuit het oogpunt van de volksgezondheid noodzakelijk om uitgebreid onderzoek te doen naar deze ziekten. Het is mogelijk dat de wijze van functioneren van prionen en de door prionen veroorzaakte ziekten in de natuur veel algemener zijn dan tot nu toe gedacht werd. Op dit moment is bijvoorbeeld niet bekend of schapen al besmet zijn met BSE, en indien dat het geval is, in welke omvang. Ook het voorkomen van BSE in de verschillende EU-landen en de besmettingsroutes zijn nog niet in kaart gebracht.

Naar aanleiding van de BSE-crisis hebben veel lidstaten tijdelijk bijgedragen aan de financiering van het onderzoek naar prionziekten. Er waren echter geen garanties voor het voortzetten van deze projecten, zodat het onderzoek naar TSE-ziekten nu is aangewezen op financiering door de EU.

Het is van uiterst groot belang en in deze tijd ook noodzakelijk dat in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek aandacht wordt besteed aan het onderzoek naar prionziekten en TSE-ziekten. De voortzetting van onderzoek van voldoende grote omvang kan niet worden gewaarborgd indien het onderzoek naar prionziekten om financiering moet strijden met andere ziekten die het zenuwstelsel aantasten (zoals Alzheimer en de ziekte van Huntington). Met het oog op het belang ervan is een „European Network of Excellence”-achtige financiering van het onderzoek naar TSE-ziekten ontoereikend. Wat nodig is is een geïntegreerd project („integrated project”) in het zesde kaderprogramma voor onderzoek.

Welke maatregelen wil de Commissie nemen om de voortzetting van afdoende financiering voor het onderzoek naar TSE-ziekten te waarborgen? Is zij voornemens om voor het onderzoek naar prionziekten een geïntegreerd project binnen het zesde kaderprogramma voor onderzoek te starten?

Antwoord van de heer Busquin namens de Commissie

(27 mei 2003)

Onderzoek van overdraagbare spongiforme encefalopathie (TSE, Transmissible Spongiform Encephalopathy) kan op een aantal manieren worden gesteund in het kader van het Zesde Kaderprogramma van de Unie.

In de werkprogramma's voor 2003 en 2004 van de thematische prioriteiten I en V (biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid, respectievelijk voedselkwaliteit en -veiligheid) bestaat de mogelijkheid om voorstellen in te dienen voor de volgende onderwerpen:

Thematische Prioriteit V: T19; preventie, controle en beheersing van prionziekten. Te ondersteunen via een topnetwerk of een geïntegreerd project (bij voorkeur een topnetwerk).

Thematische Prioriteit I: LSH-2002-2.1.3-3; rol en mechanismen van eiwitaggregatie in neurodegene-ratieve ziekten. Te ondersteunen via een geïntegreerd project.

Thematische Prioriteit I: LSH-2002-1.2.2-3; nieuwe diagnostische hulpmiddelen voor prionziekten. Te ondersteunen via een specifiek gericht onderzoekproject (STREP, Specific Targetted Research Project).

Bij de selectie van deze onderwerpen is rekening gehouden met de uiteenlopende TSE-werkzaamheden die al door de Gemeenschap en in de lidstaten worden gefinancierd en met de standpunten van de onderzoekwereld door de mogelijkheid te bieden een blijk van belangstelling in te dienen.

In 2001 heeft de Commissie een specifieke uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor TSE-onderzoek gepubliceerd om lacunes in het Europese TSE-onderzoek te vullen. De inhoud van de uitnodiging was gebaseerd op een analyse van alle onderzoek dat op dat ogenblik in Europa aan TSE werd verricht. Deze analyse was uitgevoerd door de Commissie met assistentie van onafhankelijke wetenschappers uit alle lidstaten. Voor de meeste lacunes worden thans onderzoekprojecten in het kader van deze uitnodiging gefinancierd. Hiertoe behoren ook projecten waarin onderzoek wordt verricht van de verschillende aspecten van bovine spongiforme encefalopathie (BSE) in kleine herkauwers.

Het feit dat bepaalde gebieden in de uitnodiging onvoldoende aan bod zijn gekomen, is het gevolg van de naar verhouding zwakke coördinatie van het Europese TSE-onderzoek. De beste oplossing voor deze gebrekkige coördinatie wordt gevormd door een succesvol topnetwerk, aangezien een topnetwerk voor prioriteit 5 de voorkeur geniet. Ook een geïntegreerd project voor TSE-onderzoek kan echter worden gefinancierd in het kader van deze prioriteit, wanneer het hoog wordt gewaardeerd door de onafhankelijke deskundigen die alle voorstellen beoordelen.

Tenslotte kan worden opgemerkt dat wat de incidentie van BSE in de verschillende lidstaten betreft, de volgende website (http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/index_en.html) details bevat over de BSE-test-programma's in de lidstaten die beschikbaar zijn gesteld door het Directoraat-generaal Gezondheid en Consumentenbescherming (DG SANCO). In de Unie worden alle volwassen runderen (ouder dan 30 maanden, uitgezonderd bepaalde dieren die worden vernietigd onder het over-thirty-months-scheme (OTMS) van het Verenigd Koninkrijk) bij het slachten of overlijden getest en het testprogramma waarborgt dat alle klinische gevallen worden ontdekt en gemeld. Hierbij moet echter worden aangetekend dat het mogelijk is dat een besmet dier niet wordt ontdekt wanneer dit wordt geslacht voordat de klinische fase is bereikt, als gevolg van het beperkte vermogen van de tests om preklinische gevallen te detecteren.