Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2154/03 van Herbert Bösch (PSE) aan de Commissie. Vertraging bij de uitbetaling van MKB-projecten.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2154/03 van Herbert Bösch (PSE) aan de Commissie. Vertraging bij de uitbetaling van MKB-projecten.

27.3.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 78/732


(2004/C 78 E/0781)

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2154/03

van Herbert Bösch (PSE) aan de Commissie

(24 juni 2003)

Betreft: Vertraging bij de uitbetaling van MKB-projecten

Het vijfde en zesde kaderprogramma voor onderzoek is o.a. bedoeld om innovatie te bevorderen. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie belangstellenden verzocht om voorstellen voor innoverende projecten onder kencijfer INN/01/02 in te dienen. De termijn voor de indiening van voorstellen was 15 maart 2002. Na de evaluatie werden in juni 2002 31 projecten toegewezen. Tot einde december 2002 konden er echter slechts 4 contracten worden gesloten.

Kan de Commissie mededelen waarom 27 van de 31 projecten ook meer dan een jaar na de toezegging van een subsidie nog geen contract hebben gekregen en wanneer zij deze contracten denkt te sluiten?

Is de Commissie het met mij eens dat dergelijke vertragingen individuele projecten ernstig in gevaar brengen? Zo ja, welke maatregelen neemt de Commissie om eventuele schade als gevolg van deze vertraging zo beperkt mogelijk te houden?

Hoeveel projecten zijn er in het vijfde en zesde kaderprogramma voor onderzoek waarvan de evaluatie al een jaar of langer geleden heeft plaatsgevonden, maar het contract nog niet werd ondertekend?

Per eind mei 2003 is er onder de titel onderzoek en technologische ontwikkeling een stuwmeer van rond 7 miljard euro aan betalingen. Kan de Commissie mededelen binnen welke termijn zij dit bedrag denkt af te bouwen, welke maatregelen zij daartoe neemt en of het gevaar aanwezig is dat een deel van de middelen wordt geannuleerd? Doen zich in dit verband ook vertragingen voor bij de uitbetalingen voor lopende projecten die regelmatig rekeningen indienen? Zo ja, in hoeveel gevallen (absolute en relatieve aandeel in alle lopende projecten) en waarom?

Antwoord van de heer Busquin namens de Commissie

(31 juli 2003)

De voorstellen voor vernieuwende projecten met referentie INN/01/02 werden naar aanleiding van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen tussen 15 december 2001 en 15 maart 2002 voorgelegd. Op basis van de vastgestelde procedures werd de consortia van 31 geselecteerde projecten gevraagd om gedetailleerde informatie te verstrekken die nodig was voor de voltooiing van de onderhandelingen rond het project om een relevant dossier samen te stellen, zodat een positief advies van het programmacomité kon worden gegeven en de financiering door de Commissie kon worden goedgekeurd. De goedkeuring van de Commissie werd op 11 oktober 2002(1) en op 22 november 2002(2) verleend. Vier contracten werden voor 31 december 2002 gesloten. De vertraging die werd opgelopen bij de voorbereiding van de 27 andere te ondertekenen contracten was van uitzonderlijke aard.

Het valt te betreuren dat de contracten niet werden aangevat, zoals in eerste instantie gepland was. Om het project, ondanks de vertraging, toch correct uit te voeren, werd de contractanten de mogelijkheid geboden om het routeplan van elk van de vastgestelde activiteiten te wijzigen.

Aangezien de gegevens over de niet getekende contracten niet centraal worden beheerd, is het onmogelijk om een overzicht te verschaffen binnen de gevraagde termijn. De Commissie zal evenwel zo snel mogelijk een aanvullend antwoord zal geven.

Het bedrag van 7 miljard euro komt ongeveer overeen met het bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingskredieten (restant à liquider, RAL) voor de onderzoeksprogramma's. Overeenkomstig de begrotingsprogrammering dienen deze kredieten in een gestaag tempo te worden uitbetaald. Voor het directoraat-generaal Onderzoek (DG RTD) gaat het bijvoorbeeld om een bedrag van 2 200 miljoen euro voor 2003.

Er dient op te worden gewezen dat dit bedrag aan nog af te wikkelen vastleggingskredieten redelijk beperkt is in vergelijking met de jaarlijkse begroting voor het onderzoeksbeleid en dat DG RTD maatregelen heeft genomen om in te staan voor een goed beheer van deze kwestie.

DG RTD verricht een gedetailleerd onderzoek naar zijn behoeften aan betalingskredieten per begrotingsjaar, waarna dit directoraat-generaal het grootste deel van zijn begroting uitvoert (bijvoorbeeld 96 % in 2002). Het risico dat de betalingskredieten geannuleerd worden, is dan ook gering. Bovendien heeft DG RTD middelen gecreëerd voor maandelijkse verslaggeving inzake de nog af te wikkelen verplichtingen en doet het inspanningen om de vastleggingskredieten waarvoor geen betalingskredieten meer nodig zijn zo snel mogelijk te annuleren.