Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2172/03 van Johanna Boogerd-Quaak (ELDR) aan de Commissie. Steun voor plattelandsontwikkeling.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2172/03 van Johanna Boogerd-Quaak (ELDR) aan de Commissie. Steun voor plattelandsontwikkeling.

6.2.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 33/229


(2004/C 33 E/234)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2172/03

van Johanna Boogerd-Quaak (ELDR) aan de Commissie

(30 juni 2003)

Betreft: Steun voor plattelandsontwikkeling

Kan de Commissie onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2003 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2826/2000 en kennis genomen hebbende van het advies van het Europees Parlement onder paragraaf 1 antwoord geven op de volgende vragen?

1.

Is zij voornemens objectieve nieuwe criteria voor plattelandsgebieden in te voeren?

2.

Zo ja, is zij met mij van oordeel dat tot op heden weinig aandacht wordt geschonken aan een categorie plattelandsgebieden in de nabijheid van grote steden als specifieke categorie?

3.

Onderkent zij de zeer specifieke problemen die moeten worden opgelost om evenwicht te brengen in de behoeften van de stedelijke bevolking en de daartoe noodzakelijke overschakelingen op het platteland zoals meer grond voor recreatie, dagtoerisme en natuurontwikkeling?

4.

Is zij met mij van mening dat het noodzakelijk is bij de ontwikkeling van nieuwe criteria een specifiek type plattelandsbeleid in de nabijheid van sterk verstedelijkte gebieden te ontwikkelen?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(5 augustus 2003)

De Commissie heeft met aandacht kennis genomen van de resolutie die het Parlement op 5 juni 2003 in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft aangenomen over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling(1).

1. en 4.

In verband met de grote verscheidenheid van de plattelandsgebieden bestaat er niet zoiets als een enkele algemeen aanvaarde en internationaal erkende definitie van dergelijke gebieden. Zelf is de Commissie niet van plan om nieuwe objectieve criteria voor de vaststelling van een typologie van de plattelandsgebieden voor te stellen, vooral niet tegen 1 januari 2004 zoals het Parlement vraagt, welke termijn de Commissie als onrealistisch beschouwt.

De opstelling van welke typologie van die aard ook zou slechts in overweging kunnen worden genomen met het oog op de voorbereiding van het na 2006 te voeren beleid inzake plattelandsontwikkeling. Zelfs in het kader van dit langere tijdsperspectief is de Commissie er niet van overtuigd dat een op communautair niveau vastgestelde gemeenschappelijke typologie noodzakelijk is voor de uitvoering van het communautaire beleid inzake plattelandsontwikkeling, en is zij er evenmin van overtuigd dat binnen een enkele gemeenschappelijke typologie rekening zou kunnen worden gehouden met de grote verscheidenheid aan plattelandssituaties die in een uitgebreide Unie zal bestaan. Op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(2) is het momenteel de verantwoordelijkheid van de lidstaten om, bij de opstelling van hun programma's voor plattelandsontwikkeling, in hun specifieke nationale en/of regionale context te bepalen wat zij als een plattelandsgebied beschouwen.

2.

De Commissie is van mening dat het huidige flexibele kader voor de uitvoering van het communautaire beleid inzake plattelandsontwikkeling, dat de lidstaten een hoge mate van subsidiariteit waarborgt, die lidstaten of regio's die dat wensen reeds voldoende mogelijkheden biedt om de maatregelen binnen hun programma's toe te spitsen op de specifieke behoeften van plattelandsgebieden in de nabijheid van grote steden.

3.

De Commissie is het met het geachte parlementslid eens dat plattelandsgebieden in de buurt van steden vaak te kampen hebben met specifieke problemen die verschillen van die van afgelegen plattelandsgebieden. Zij kunnen bijvoorbeeld problemen ondervinden door een instroom van bewoners met de daarmee gepaard gaande druk op het natuurlijke milieu, de voorzieningen en de prijzen van grond en vastgoed. De Commissie is het ermee eens dat het, met het oog op de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden dicht bij steden, belangrijk is een passend evenwicht tussen stad en platteland te vinden bij het voorzien in de verschillende behoeften.

Om de problemen van de zogenoemde peri-urbane plattelandsgebieden beter te leren kennen heeft de Commissie in september 2002 in het kader van het programma dat wordt uitgevoerd door het ESPON (European Spatial Planning Observatory Network — waarnemingsnetwerk inzake Europese ruimtelijke planning), de aanzet gegeven tot een specifieke studie met als titel „Urban-rural relations in Europe”.