Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3941/03 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Discriminatie bij verkrijgen woonvergunning in Rotterdam.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3941/03 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Discriminatie bij verkrijgen woonvergunning in Rotterdam.

3.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 84/270


(2004/C 84 E/0317)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3941/03

van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie

(19 december 2003)

Betreft: Discriminatie bij verkrijgen woonvergunning in Rotterdam

Volgens recente berichten in de pers (het weekblad Expresso d.d. 6.12.2003) heeft de gemeente Rotterdam (Nederland) besloten dat personen die minder verdienen dan 120 % van het minimumsalaris zich in de toekomst niet in de stad mogen vestigen en dat hetzelfde geldt voor immigranten die geen „integratiecursus” hebben gevolgd.

Deze voorstellen zijn ontoelaatbaar en druisen in tegen de beginselen van de Europese Unie, met name de beginselen van solidariteit, niet-discriminatie, bestrijding van sociale uitsluiting en het vrije verkeer van personen. Kan de Commissie in het licht hiervan mededelen:

1.

of zij op de hoogte is van het besluit van de gemeenteraad van Rotterdam om kansarmen uit de stad te weren?

2.

Welke maatregelen zij voornemens is te treffen om te voorkomen dat dit besluit, dat een schending van de mensenrechten vormt, in de praktijk wordt gebracht?

Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie

(18 februari 2004)

De Europese Raad van Tampere (1999) heeft richtsnoeren voor een gemeenschappelijk Europees asiel- en immigratiebeleid vastgesteld. Dit beleid omvat onder meer de eerlijke behandeling van derdelanders die legaal op het grondgebied van haar lidstaten verblijven. In de conclusies van de Europese Raad is bepaald dat de wettelijke status van derdelanders, die legaal in de Unie verblijven, meer in overeenstemming moet worden gebracht met die van de onderdanen van de lidstaten. Derdelanders zouden in deze lidstaat een aantal uniforme rechten moeten verkrijgen die zo dicht mogelijk bij de rechten van EU-burgers liggen.

Dit werd verwezenlijkt bij Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. In artikel 11, lid 1, onder f) van de richtlijn is bepaald dat onderdanen van derde landen die kunnen worden beschouwd als langdurig ingezetenen dezelfde behandeling genieten als de eigen onderdanen wat de toegang tot goederen en diensten betreft. Dit omvat in het bijzonder de toegang tot procedures voor het verkrijgen van huisvesting. De lidstaten moeten deze richtlijn tegen 23 januari 2006 omzetten.

Voor andere migranten, die geen langdurig ingezetenen zijn, is er voorlopig geen wettelijke bepaling op EU-niveau die de gelijke behandeling op het gebied van de toegang tot huisvesting garandeert.

Er dient op te worden gewezen dat migrerende werknemers uit de lidstaten overeenkomstig artikel 9 van Verordening 1612/68/EEG alle rechten en alle voordelen genieten die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend, met inbegrip van de mogelijkheid, de woongelegenheid die zij nodig hebben in eigendom te verwerven.

Bij de vermelde maatregelen die in Rotterdam zijn getroffen, lijkt er echter geen sprake te zijn van discriminatie tussen eigen onderdanen en van derde landen bij het verlenen van huisvestingsvergunningen, aangezien zowel onderdanen van derde landen als eigen onderdanen 120 % van het minimumsalaris moeten verdienen.

De algemene voorwaarden voor het verlenen van huisvestingsvergunningen, vallen duidelijk binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. Bijgevolg is de Commissie niet bevoegd om zulke maatregelen te beoordelen.