Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0183/03 van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie. Uitzonderingsregeling trekvogels.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0183/03 van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie. Uitzonderingsregeling trekvogels.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0183/03

van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie

(24 januari 2003)

Betreft: Uitzonderingsregeling trekvogels

Naar verluidt heeft de Commissie in de toetredingsonderhandelingen met Malta ingestemd met een uitzonderingsregeling voor wat betreft de voorjaarsjacht op trekvogels.

Klopt dit?

Zo ja, wat houdt deze uitzonderingsregeling precies in?

Heeft Frankrijk hiervoor eveneens een uitzonderingsregeling aangevraagd?

Zo ja, hoe ziet deze eruit en wanneer zal deze regeling naar verwachting worden toegekend?

Antwoord van de heer Verheugen namens de Commissie

(14 februari 2003)

In het hoofdstuk milieu is in het kader van de toetredingsonderhandelingen met Malta onderhandeld over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(1), hierna de Vogelrichtlijn te noemen. Met betrekking tot de voorjaarsjacht op trekvogels is overeengekomen dat Malta meteen vanaf de toetreding de relevante delen van de richtlijn geheel en al ten uitvoer zal leggen. Artikel 9 van de richtlijn maakt evenwel onder bepaalde zeer strikte voorwaarden uitzonderingen mogelijk. Indien Malta de voorjaarsjacht wenst toe te laten, dan zou het er voor moeten zorgen dat aan alle vereisten van artikel 9 is voldaan en dat de toegestane vormen van jacht geschieden onder strikt gecontroleerde omstandigheden en slechts beperkt tot kleine hoeveelheden. Bovendien is het beroep op artikel 9 afhankelijk van toezicht door de Commissie en dient Malta, wanneer het op dit artikel een beroep wenst te doen, zich er op vast te leggen daarvan telkenjare verslag te doen.

Vanaf het ogenblik van de toetreding kan het jagen op vogels in Malta derhalve alleen plaatsvinden binnen de grenzen die in de richtlijn daaraan worden gesteld.

Met betrekking tot de vragen van het geachte parlementslid of Frankrijk naar afwijkingen bij het bejagen van trekvogels heeft nagestreefd, zij er aan herinnerd dat lidstaten geen afwijkingen betreffende het bejagen van beschermde vogels hoeven te vragen. Voor het vaststellen van de jachtseizoenen evenwel heeft Frankrijk zijn wetgeving gebaseerd op de bepalingen van artikel 7, lid 4, van de Vogelrichtlijn, eerder dan gebruik te maken van artikel 9 om van de bepalingen inzake jagen van artikel 7 van de Vogelrichtlijn af te wijken.

In het Franse decreet Nr. 2000-754 wordt in artikel 2 evenwel de mogelijkheid geïntroduceerd om de periode van het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik te verruimen. In zijn vonnis heeft de Franse Raad van State geen conclusie uitgesproken over de wettigheid van artikel 2 van decreet Nr. 2000-754. De Raad van State overwoog dat een antwoord op deze vraag er van af hangt of men weten kan of het mogelijk is artikel 9, lid 1, onder c) van de Vogelrichtlijn te gebruiken voor afwijkingen met betrekking tot het jagen, inzonderheid tot de voorgestelde verruimingen van de jachtseizoenen.

Om die reden heeft de Franse Raad van State in januari 2002 enkele vragen doorverwezen naar: het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor een uitleg van het gebruik dat van afwijkingen voor het jagen mogelijk is. Verdere verduidelijking zal er waarschijnlijk eerst komen wanneer het Hof van Justitie zich uitspreekt over een recente prejudiciële procedure van de Franse Raad van State.

(1) PB L 103 van 25.4.1979.