Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0876/03 van Ioannis Marínos (PPE-DE) aan de Commissie. Stijging van de rente op leningen in Griekenland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0876/03 van Ioannis Marínos (PPE-DE) aan de Commissie. Stijging van de rente op leningen in Griekenland.

13.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/50

Betreft:   

Stijging van de rente op leningen in Griekenland

Ernstige ongerustheid is in Griekenland gewekt door het gerucht van een algemene verhoging met 2 procent van de rente op leningen met een variabele rentestand. Volgens Griekse persberichten zou deze stijging in volledige tegenspraak zijn met wat er in de andere landen van de eurozone gebeurt (waar de tendens in de richting van een daling van de rentestanden gaat). Het is bekend dat de banken in Griekenland op spaartegoeden renten van tussen de 1 % en 2 % uitkeren, maar dat zij aan de houders van kredietkaarten maar liefst 16 % in rekening brengen op hun debetsaldo, hetgeen betekent dat de "spread" in Griekenland de hoogste is van de gehele eurozone. Ook moet erop worden gewezen dat de rentestijging die consumenten tot wanhoop drijft, die een lening voor de aankoop van een huis hebben afgesloten, omdat zij geloofd hebben gehecht aan de verzekeringen van de regering dat "in de toekomst de rentetarieven zullen dalen". Dit wordt ook benadrukt door de partij "Nieuwe Democratie", die de aandacht vestigt op het ontbreken van volledige concurrentie tussen de banken in Griekenland. In dit verband moet ook worden gelet op de opmerking van de heer Alogoskouphis, het voor coördinatie van het economisch beleid bevoegde parlementslid van "Nieuwe Democratie", dat in het Griekse banksysteem "het middenkader en de topadministrateurs van de banken door de regering worden benoemd". In Griekenland heerst nu grote ongerustheid dat er een algemene stijging van de rentestanden zal optreden, met duidelijke gevolgen voor de consumenten en voor het ontwikkelingstempo van het land. De Griekse Vereniging van consumenten en hypotheeknemers heeft in een openbare standpuntbepaling gewezen op informatie van de Europese Centrale Bank als zou de gemiddelde rente op het consumptief krediet in Griekenland 3 punten hoger zijn dan in de overige landen van de eurozone. Ook moet gewezen worden op de verklaring van de administrateur van de Bank van Griekenland, de heer Garganas, dat de onlangs goedgekeurde wet inzake de zogeheten "piek-rentestanden" grote onduidelijkheden vertoont, die tot gevolg hebben dat de banken deze wet niet ten uitvoer leggen.

Wat is de mening van de Commissie m.b.t. de stijging van de rente op leningen in Griekenland? Wat is de reden waarom de rentestanden in Griekenland stijgen op hetzelfde moment dat er in de andere landen van de eurozone een tegenovergestelde tendens valt waar te nemen? Beschikt de Commissie over enige informatie van de kant van de Griekse autoriteiten over de zogeheten "piek-rentestanden", die veel Griekse ondernemers en beroepsbeoefenaars tot de economische ondergang hebben gevoerd?

In de context van een Gemeenschap met grotendeels geïntegreerde financiële markten, een gemeenschappelijke munt en één monetair beleid worden de concurrentievoorwaarden in deze markten steeds scherper. De individuele instellingen worden weliswaar door gemeenschappelijke factoren zoals een wijziging van de rentetarieven op de markt beïnvloed, maar bepalen nog steeds de voorwaarden die op hun klanten van toepassing zijn op grond van hun eigen strategie, balans en andere overwegingen. De financiële instellingen kunnen risico-overwegingen met name in tijden van zwakke economische groei sterker laten doorwegen. Recentelijk zijn ook in andere landen de verschillen tussen de rentetarieven groter geworden.

Hoewel enkele ad hoc-onderzoeken zijn gevoerd naar beweerde collusie of samenwerking tussen instellingen betreffende de voor de klanten geldende voorwaarden, werd in Griekenland nog geen bewijs gevonden van collusie of van misbruik van een machtspositie. De Griekse mededingingsautoriteit, de Helleense mededingingscommissie, is goed geplaatst om de concurrentie in de Griekse bankmarkt te controleren en wij zullen de gemelde bezorgdheid aan deze autoriteit meedelen.

Betreft:   

Maatregelen ter ondersteuning van het gezin - voorstel van het regionale bestuur van Latium voor de constructie en aanpassing van gebouwen ten behoeve van de opvang van jonge kinderen

Naar aanleiding van de buitengewone bijeenkomst van het regionale bestuur van Latium, onder voorzitterschap van de president van de regio Latium Francesco Storace en in aanwezigheid van de voorzitter van de Commissie, Romano Prodi, die op 21 november 2002 in Brussel werd gehouden, is besloten de Europese Commissie te verzoeken communautaire acties te bevorderen voor de financiering van nieuwe gebouwen ten behoeve van de opvang van jonge kinderen.

De stijging van de werkloosheid onder vrouwen en de crisis van het huwelijk leiden tot snelle veranderingen in de gezinsstructuur en in de leefomstandigheden van kinderen. Een goed aanbod van efficiënte sociaal-pedagogische structuren voor gezinnen kan vrouwen helpen hun arbeidsplaats te behouden en gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor hen te creëren. Vrouwen zijn immers nog altijd degenen in het gezin die de meeste tijd steken in de verzorging en opvoeding van jonge kinderen. Daarnaast is het door de stijgende kosten van levensonderhoud moeilijk voor jonge stellen om te trouwen en een gezin te stichten, met als gevolg de daling van het geboortecijfer waarover in Europa al jaren wordt gediscussieerd. Daarom, en in het licht van het grote gebrek aan opvang voor jonge kinderen in Italië en andere lidstaten, is op dit terrein een gecoördineerde politiek nodig. Uit een vergelijkende studie in opdracht van de Britse regering, uitgevoerd in 2002 door de Universiteit van York, over maatregelen ter ondersteuning van minderjarigen in de 15 lidstaten van de Europese Unie, Noorwegen, de VS, Australië, Canada, Israël, Japan en Nieuw-Zeeland, blijkt dat het niveau van de ondersteuning in enkele lidstaten onvoldoende is, zowel uit oogpunt van de verstrekking van middelen als uit het oogpunt van de beschikbaarheid van structuren.

Op mijn vorige schriftelijke vraag E-1551/02 (1) van 3 juni 2002 antwoordde de Commissie op 15 juli 2002 dat zij belang stelde in gezinskwesties, hoewel een rechtsgrond ontbreekt die de Europese Unie specifieke bevoegdheid in die sector toekent. In artikel 308 van het Verdrag wordt echter de bevoegdheid toegekend om communautaire acties in te stellen die noodzakelijk blijken voor de werking van de gemeenschappelijke markt, ook ingeval het Verdrag daarin niet voorziet. Tot slot worden er talloze verzoeken om een optreden in gezinskwesties tot de Unie gericht en wordt in het Handvest van de grondrechten (artikel 9) groot belang gehecht aan het gezin.

Kan de Commissie, in het licht van het bovenstaande, mededelen:

1. || of zij voornemens is deze lacunes aan te vullen?

2. || of er programma's bestaan die, hoewel zij niet voor gezinskwesties bestemd zijn, op de een of andere manier tegemoet kunnen komen aan het verzoek van het regionale bestuur van Latium om financiering van projecten voor de constructie en/of aanpassing van gebouwen ten behoeve van de opvang van jonge kinderen?

In antwoord op de vraag of de Commissie van plan is maatregelen voor het gezinsbeleid te treffen, herhaalt de Commissie dat er geen rechtsgrond is om op EU-niveau maatregelen op dit gebied te ontwikkelen en uit te voeren. Dergelijke maatregelen zijn een nationale bevoegdheid en worden uitsluitend door de lidstaten vastgesteld en uitgevoerd. Deze benadering sluit aan bij het arrest van het Hof van 1998 over de rechtsgrond (Verenigd Koninkrijk tegen Commissie, communautair actieprogramma tegen sociale uitsluiting, zaak C-106/96 van 12 mei 1998). In deze context is de Commissie, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, niet van plan initiatieven voor het gezinsbeleid te bevorderen of financieel te steunen.

Wat kinderopvangvoorzieningen betreft, heeft de Commissie zich in de context van de Europese werkgelegenheidsstrategie (door richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor te stellen) actief ingezet voor een voldoende aanbod aan betaalbare, toegankelijke en goede opvangmogelijkheden voor kinderen, ter bevordering van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Voorts monitort de Commissie de verwezenlijking door de lidstaten van de doelstellingen voor kinderopvangvoorzieningen die door de Europese Raden van Stockholm en Barcelona zijn vastgesteld. In het kader van het sociale-integratieproces en de bestrijding van armoede worden ook het combineren van werk en gezin, zorgvoorziening en het wegwerken van sociale uitsluiting bij kinderen aan de orde gesteld en gemonitord.

Dit betekent dat de kwestie van kinderopvangvoorzieningen, zoals het geachte parlementslid eraan herinnert, hoog op de politieke agenda staat. Hoewel de Commissie de concrete maatregelen tot uitvoering van de beleidslijnen monitort, blijven deze echter de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

Wat het verzoek om financiering van de bouw van kinderopvangvoorzieningen in de regio Latium betreft, wordt in de programma's die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd (en onder de regels voor overheidsopdrachten vallen) niet voorzien in mogelijkheden om de bouw van kinderopvangvoorzieningen te financieren. Dit soort voorzieningen komt echter wel in aanmerking voor financiering door de Structuurfondsen, mits zij deel uitmaken van een regionaal programma. Aangezien deze fondsen hoofdzakelijk op regionaal niveau worden beheerd, moet de mogelijkheid van financiering wel door de bevoegde regionale instantie worden onderzocht.

(1)  PB C 301 E van 5.12.2002, blz. 177.