Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1300/03 van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Administratief onderzoek tegen mevrouw Cresson.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1300/03 van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Administratief onderzoek tegen mevrouw Cresson.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1300/03

van Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie

(7 april 2003)

Betreft: Administratief onderzoek tegen mevrouw Cresson

In het antwoord op mijn schriftelijke vraag E-0296/03(1) weigert ondervoorzitter Kinnock namens de Commissie mede te delen welk onderzoek de Commissie naar aanleiding van de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2001(2) tegen mevrouw Cresson heeft ingesteld.

In paragraaf 21 van de resolutie betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding heeft het Parlement eraan herinnerd dat, naast de affaire van de aanstelling van een tandarts als wetenschappelijk adviseur, tegen de voormalige commissaris onder andere de beschuldigingen zijn geuit dat:

a) er bij de gunning van diverse opdrachten aan een met haar gelieerde firma kort voor haar ambtsaanvaarding als commissaris geknoeid zou zijn,

b) door haar toedoen een dure woning in Brussel gratis aan een van haar adviseurs ter beschikking zou zijn gesteld;

c) een Duitse advocaat bij wijze van camouflage opdrachten voor onbeduidende studies en onderzoek zou hebben gekregen om in het kabinet van de commissaris in en uit te kunnen gaan en inzage te krijgen in en invloed uit te oefenen op gevoelige dossiers (affaire-Leuna) die toentertijd bij de Commissie in behandeling waren.

De Commissie voert als reden voor haar weigering tot antwoorden aan dat de rechten van de verdediging niet mogen worden geschonden.

1. Kan de Commissie verklaren hoe de rechten van de verdediging van mevrouw Cresson zouden worden geschaad wanneer de Commissie inlichtingen verstrekt over het feit of zij in deze zaak gevolg heeft gegeven aan de verzoeken en aanbevelingen van het Europees Parlement en de genoemde beschuldigingen heeft nagetrokken? Zouden, waar mogelijk, gepaste verduidelijkingen zelfs niet in het belang van mevrouw Cresson zijn?

2. Kan de Commissie verklaren in hoeverre haar weigering niet strijdig is met artikel 197 van het EG-Verdrag, dat haar verplicht te antwoorden op de vragen die leden van het Europees Parlement haar stellen? Is de Commissie werkelijk van mening dat zij deze verplichting nakomt wanneer zij antwoordt dat zij niet van plan is te antwoorden?

Zal de Commissie bijgevolg mijn vraag E-0296/03 beantwoorden zoals het hoort?

(1) PB C 192 E van 14.8.2003, blz. 168.

(2) PB C 153 E van 27.6.2002, blz. 325.

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

(28 mei 2003)

Artikel 197 van het EG-Verdrag bepaalt dat de Commissie mondeling of schriftelijk moet antwoorden op de haar door het Europees Parlement of door de leden daarvan gestelde vragen.

De Commissie heeft op schriftelijke vraag E-0296/03 van het geachte parlementslid geantwoord dat zij besloten heeft een verklaring te richten aan mevrouw Cresson en dat het, gezien het vertrouwelijke karakter en de rechten van de verdediging, niet gepast is details te verstrekken omtrent de inhoud van deze verklaring.

De Commissie wijst op het algemene en fundamentele rechtsbeginsel dat niets mag worden bekendgemaakt over hangende zaken indien dit het resultaat van de juridische procedure zou kunnen beïnvloeden. Volgens de Commissie geldt dit beginsel ook in de precontentieuze fase.

De Commissie herinnert het geachte parlementslid eraan dat het EG-Verdrag overeenkomstig de fundamentele beginselen, zoals vastgesteld door het Europese Hof van Justitie, moet worden geïnterpreteerd. Zij is dan ook van mening dat artikel 197 van het EG-Verdrag zodanig moet worden toegepast dat de behoorlijke rechtspleging niet in het gedrang komt.

Voorts merkt de Commissie op dat zij, in het kader van de kwijting voor 2001, ermee heeft ingestemd het Parlement in kennis te stellen van het resultaat van de procedure. Zij zal deze belofte nakomen.

Aangezien de beslissing van de Commissie om geen informatie te verstrekken in antwoord op een parlementaire vraag gebaseerd was op de naleving van fundamentele rechtsbeginselen, kan dit niet worden opgevat als een opzettelijke of toevallige schending van het Verdrag.