SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1420/03 van Mario Mastella (PPE-DE) aan de Raad. Schending door de Poolse regering van de internationale verdragen inzake de toewijzing van minderjarigen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1420/03 van Mario Mastella (PPE-DE) aan de Raad. Schending door de Poolse regering van de internationale verdragen inzake de toewijzing van minderjarigen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1420/03
van Mario Mastella (PPE-DE) aan de Raad
(14 april 2003)
Betreft: Schending door de Poolse regering van de internationale verdragen inzake de toewijzing van minderjarigen
In augustus 1999 heeft Karolina Paetz Pozza (Poolse), echtgenote van Paolo Pozza (Italiaan), hun dochters Valentina en Federica (2 en 7 jaar oud) naar Polen meegenomen om er zogezegd de vakantie door te brengen. Ze heeft hen daar echter onrechtmatig vastgehouden en hen vervolgens verhinderd naar school te gaan en hun vader te ontmoeten (zoals reeds blijkt uit een door senator Mauro Fabris ingediende en door de Italiaanse Senaat aangenomen motie).
Ondanks het feit dat beide minderjarigen bij vonnissen van Italiaanse en Poolse rechters aan de heer Pozza toegewezen zijn, heeft hij zijn dochters nooit mee terug naar Italië kunnen nemen, niettegenstaande het feit dat de politie van Poznam de kinderen naar Italië had kunnen repatriëren.
De met de terugkeer van de meisjes samenhangende problemen zijn dus te wijten aan het onvermogen van de Poolse politie om in Polen een in Italië uitgevaardigd besluit uit te voeren inzake de voogdij over en de toewijzing van minderjarigen, dat gebaseerd is op de beginselen die bekrachtigd zijn in twee, zowel door Polen als Italië ondertekende internationale verdragen: het Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 inzake internationale erkenning van beslissingen met betrekking tot de toewijzing van minderjarigen en het Verdrag van Den Haag van 25 oktober 1980 inzake internationale kinderontvoering.
Kan de Raad in dit verband meedelen:
1. welke maatregelen hij wil nemen om te zorgen voor een daadwerkelijke gerechtelijke medewerking van Polen op het vlak van de toewijzing van minderjarigen en van internationale kinderontvoeringen, in het licht van de toekomstige toetreding van het land tot de Europese Unie;
2. welke initiatieven hij denkt te ontplooien om ervoor te zorgen dat de bestaande internationale verdragen inzake de toewijzing van minderjarigen daadwerkelijk en volledig nageleefd worden, zowel door de bevoegde Poolse gerechtelijke autoriteiten als de huidige lidstaten;
3. of hij het in dit geval niet wenselijk acht om tenminste enige druk op de Poolse regering uit te oefenen opdat er snel een oplossing gevonden wordt voor deze pijnlijke en betreurenswaardige familiekwestie?
Antwoord
(29 september 2003)
De Raad spreekt zich niet uit over concrete zaken die door de rechtbanken van de lidstaten of van de toetredende staten worden behandeld. De Raad deelt het geachte parlementslid mee dat zijn voorbereidende instanties zich momenteel buigen over een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Eén van de kernpunten van deze verordening heeft betrekking op ontvoering van kinderen binnen de Gemeenschap. De verordening bevat bepalingen op grond waarvan kan worden uitgemaakt welke rechtbank bevoegd is om in een bepaalde zaak uitspraak te doen, wanneer een kind van de ene lidstaat naar de andere is ontvoerd, alsmede bepalingen over de maatregelen die kunnen worden genomen om de terugkeer van het kind naar zijn gewone verblijfplaats te bewerkstelligen. Zoals herhaaldelijk is gepreciseerd, is de Raad van oordeel dat deze verordening zo snel mogelijk moet worden goedgekeurd.
Wat betreft de internationale verdragen waaraan het geachte parlementslid refereert, het is niet aan de Raad om de toepassing ervan door de nationale rechtbanken te doen naleven.