SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1452/03 van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie. Acrylamide.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1452/03 van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie. Acrylamide.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1452/03
van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie
(28 april 2003)
Betreft: Acrylamide
Er zijn bepaalde aanwijzingen dat de belasting van aardappelproducten, met name van patat, door acrylamide samen zou kunnen hangen met het feit dat er aan bepaalde frituurvetten siliconenolie wordt toegevoegd.
Kan de Commissie informatie verstrekken over een dergelijke samenhang? Bestaan er studies of standpunten van wetenschappelijke commissies over dit onderwerp? Is de Commissie voornemens studies ter opheldering van deze situatie in opdracht te geven?
Hoe hoog is het toelaatbare aandeel van siliconenolie in de EU?
Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om siliconen in frituurolie te verbieden?
Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie
(6 juni 2003)
Uit de huidige kennis blijkt dat acrylamide in levensmiddelen met een hoog zetmeelgehalte kan worden gevormd, wanneer deze worden gekookt op hoge temperaturen, zoals braden, grillen, bakken, roosteren, enz. De mechanismen voor de vorming van acrylamide in levensmiddelen zijn complex en de Commissie is bezig informatie in te winnen. De wisselwerking van bepaalde aminozuren en suikers blijkt een belangrijke rol te spelen, hoewel ook andere factoren betrokken zijn. Op grond van de huidige kennis is het onduidelijk of de keuze van oliën voor het braden van levensmiddelen een belangrijke factor is voor het voorkomen van het ontstaan van hoge acrylamidewaarden.
Wat het gebruik van siliconenolie in frituurvetten betreft, komt deze stof overeen met E 900 dimethylpolysiloxaan en is als additief in levensmiddelen toegestaan. Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen(1) staat het gebruik van dimethylpolysiloxaan in braadvetten en -oliën toe tot een grenswaarde van 10 milligram per kilogram (mg/kg). Deze grenswaarde werd vastgesteld in lijn met het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. Het advies stelde dat uit de toxicologische gegevens blijkt dat er geen veiligheidsproblemen rijzen bij deze gebruikswaarden en er werd voor deze stof een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van 1,5 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld.
Dimethylpolysiloxaan wordt gebruikt als anti-schuimmiddel en als zodanig is het van invloed op het vrijkomen van vocht bij het braden. Het is de Commissie bekend dat een studie heeft gewezen op een mogelijk verband tussen vochtigheid en acrylamidewaarden. Dit verband werd echter pas zichtbaar bij het gebruik van onaanvaardbaar hoge hoeveelheden dimethylpolysiloxaan die in de handelspraktijk niet toegestaan zijn.
Er wordt onderzoek verricht om beter te begrijpen hoe acrylamide in levensmiddelen wordt gevormd. De Commissie heeft een gegevensbank opgericht om de verschillende onderzoekactiviteiten samen te vatten en deze is beschikbaar op de website(2). Volgens onze huidige kennis van de vorming van acrylamide in levensmiddelen beschikt de Commissie niet over informatie dat dimethylpolysiloxaan bij toegestane hoeveelheden een belangrijke rol speelt. Dit is echter een gebied dat verder onderzoek behoeft, wanneer meer gegevens over de mechanismen van de vorming van acrylamide in levensmiddelen beschikbaar komen.
(1) PB L 61 van 18.3.1995.
(2) http://europa.eu.int/comm/food/fs/sfp/fcr/acrylamide/acryl_index_en.html.