Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1590/03 van Jules Maaten (ELDR) aan de Commissie. De rol van certificaten bij preferentiële en niet-preferentiële oorsprongregels.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1590/03 van Jules Maaten (ELDR) aan de Commissie. De rol van certificaten bij preferentiële en niet-preferentiële oorsprongregels.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1590/03

van Jules Maaten (ELDR) aan de Commissie

(8 mei 2003)

Betreft: De rol van certificaten bij preferentiële en niet-preferentiële oorsprongregels

1. Kan de Commissie uitleggen waarom op grond van de niet-preferentiële oorsprongregels overlegging van een oorsprongcertificaat geen voorwaarde voor aanvaarding van de aangifte door de douane is en waarom men daarop geen beroep mag doen?

2. Kan de Commissie melden in hoeverre ondernemingen hinder ondervinden van mogelijke vergissingen bij de afgifte van certificaten van oorsprong uit andere lidstaten?

3. Kan de Commissie melden hoe er omgegaan wordt met het probleem dat ondernemingen en andere belanghebbenden geen beroep mogen doen op deze certificaten?

4. Realiseert de Commissie zich dat het feit dat certificaten van oorsprong in de ene lidstaat wel en in de andere lidstaat niet worden erkend, een goede werking van de interne markt belemmert?

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(19 juni 2003)

1. De Commissie vestigt de aandacht van het geachte parlementslid op de artikelen 26, 62 en 68 van het communautair douanewetboek(1), evenals op alle specifieke communautaire bepalingen waarbij bijzondere maatregelen of procedures zijn vastgesteld voor producten van oorsprong uit bepaalde derde landen.

Sommige specifieke voorschriften die de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit een aantal derde landen verbieden of beperken, stellen het in het vrije verkeer brengen van deze producten afhankelijk van de overlegging van een certificaat van oorsprong.

Wanneer een dergelijk document wordt verlangd, kan de betrokkene zich daarop beroepen, met dien verstande dat de douane-instanties van de Gemeenschap om overlegging van aanvullende bewijsstukken kunnen verzoeken tot staving van de opgegeven oorsprong.

In de gevallen waarin geen enkele communautaire bepaling in de overlegging van een certificaat van oorsprong voorziet, heeft dit document enkel commerciële waarde en kan de betrokkene zich er niet op beroepen. De douane baseert zich dan op de in de aangifte vermelde oorsprong en kan deze verifiëren overeenkomstig artikel 68 van het communautair douanewetboek.

2. en 3. De Commissie beschikt niet over informatie betreffende moeilijkheden die ondernemingen zouden ondervinden ingevolge vergissingen van de autoriteiten in de lidstaten die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten van oorsprong en heeft evenmin kennis van problemen die ondernemingen en andere belanghebbenden ondervinden wegens het feit dat zij geen gebruik kunnen maken van deze certificaten van oorsprong.

4. De Commissie is er zich terdege van bewust dat het voor de interne markt belangrijk is dat alle lidstaten dezelfde regels toepassen met betrekking tot de aanvaarding of de afwijzing van certificaten van oorsprong. Aan alle voorwaarden voor een eenvormige aanpak op dit gebied is voldaan aangezien de afgifte en de aanvaarding van dergelijke documenten is geregeld bij de communautaire wetgeving, die rechtstreeks van toepassing is in de lidstaten. Bovendien worden eventuele problemen in verband met de interpretatie en de toepassing van deze wetgeving op gezette tijden besproken in de bevoegde comités waarin vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie zitting hebben.

(1) Verordening (EG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 302 van 19.10.1992.