Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1747/03 van Anna Karamanou (PSE) aan de Commissie. Israël - beperking van de toegang tot de bezette gebieden.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1747/03 van Anna Karamanou (PSE) aan de Commissie. Israël - beperking van de toegang tot de bezette gebieden.

27.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/723

Betreft:   

Israël - beperking van de toegang tot de bezette gebieden

Volgens berichten van Amnesty International heeft de Israëlische regering onlangs besloten iedere buitenlander die de Gazastrook betreedt een "vrijwaringsverklaring" te laten ondertekenen, waarin Israël wordt vrijgesteld van elke verantwoordelijkheid voor het geval dat hij of zij gedood wordt of gewond raakt. Amnesty International stelt de omstandigheid aan de kaak dat aan leden van deze organisatie de toegang tot de bezette gebieden werd ontzegd wanneer zij deze verklaring weigerden te ondertekenen, met als gevolg dat de werkzaamheden van deze organisatie aanmerkelijk werden gehinderd. Gevreesd wordt dat deze tactiek een voorwendsel voor de Israëlische autoriteiten vormt om hun strijdkrachten vrij te stellen van de noodzaak om de mensenrechten, en om het even welke verdragen ook, te respecteren. Ook is het waarschijnlijk dat hierdoor de controle op het optreden van de Israëlische strijdkrachten wordt gehinderd en dat dit onmiddellijk zal worden gevolgd door een toeneming van het aantal moorden in de Gazastrook.

Is de Commissie voornemens druk uit te oefenen op de Israëlische regering, opdat deze:

1. || een einde maakt aan deze nieuwe beperking van de toegang tot de bezette gebieden, en

2. || instemt met de stationering van internationale waarnemers in Israël en de bezette gebieden om te verzekeren dat de internationale gedragsregels worden gerespecteerd?

Na parallelle demarches van de EU-trojka in Israël en het Griekse voorzitterschap in Athene, deelt de Commissie het geachte parlementslid mee dat de Commissie de op 23 mei 2003 aan de Erez-doorgang ingevoerde beperkende veiligheidsmaatregelen formeel ter sprake heeft gebracht bij de Israëlische ambassadeur bij de Unie.

De Commissie heeft beklemtoond dat met name de huidige praktijk waarbij de toegang wordt ontzegd, waarbij om, voor douanebegrippen, zeer gedetailleerde inlichtingen wordt verzocht en internationaal personeel bij het betreden van Gaza wordt gevraagd een vrijwaringsverklaring te ondertekenen, haar zorgen baart, omdat personeel en contractanten van de Commissie/ECHO in het algemeen geen diplomatieke paspoorten dragen. De Commissie is zich bewust van de Israëlische veiligheidsbelangen en begrijpt ten volle de toegenomen gevoeligheid na de recente, door buitenlandse paspoorthouders gepleegde bomaanslagen in Tel Aviv. De bijna volledige afgrendeling van het gebied is echter buiten proportie, en diverse nieuw ingevoerde maatregelen, zoals bijvoorbeeld vrijwaringsverklaringen en gedetailleerde inlichtingen over humanitaire projecten, hebben geen duidelijke relatie met veiligheidsbelangen.

Verder wees zij erop dat, indien deze beperkende maatregelen aanhouden, internationale donors de opschorting van operaties in de Gazastrook dienen te onderzoeken, en dat een nieuwe verslechtering van de humanitaire situatie niet in het belang is van de veiligheid van Israël.

De Israëlische ambassadeur toonde begrip voor het standpunt van de Commissie en heeft zich ertoe verbonden de bezorgdheid van de Commissie kenbaar te maken aan het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken, dat tot dusver nog niet heeft gereageerd.

Wat de stationering van internationale waarnemers betreft, deelt de Commissie het geachte parlementslid mee dat deze kwestie in het kader van het Kwartet wordt besproken.

De Commissie is natuurlijk voorstandster van elke maatregel die leidt tot een verbetering van de huidige situatie.

Betreft:   

Wapentransporten en uitvoerverbod

De meeste EU-landen kennen regels voor de export van wapens van eigen ondernemingen, maar er zijn bijna geen beperkingen als het gaat om het vervoer van wapens. Onder meer daarom gebeurt het vaak dat er in strijd met uitvoerverboden van individuele lidstaten vanuit EU-landen oorlogsmaterieel wordt vervoerd.

Het is daarom niet uit te sluiten dat terroristische organisaties zonder veel moeite geheel wettig oorlogsmaterieel over zee kunnen laten transporteren dat bij particuliere wapenhandelaars is opgekocht.

Heel grotesk wordt de zaak als in de EU geregistreerde schepen vrijelijk oorlogsmaterieel van niet tot de EU behorende landen vervoeren naar regimes waarvoor de EU een wapenembargo heeft afgekondigd. Zo hebben Deense schepen zwaar oorlogsmaterieel van Polen naar de Soedan vervoerd zonder het embargo van de EU te overtreden.

Kan de Commissie tegen deze achtergrond mededelen of er EU-regels zullen worden ingevoerd die de zeevaart aan dezelfde regels binden die voor exportbedrijven gelden, zodat vóór het vertrek goedkeuring moet worden verleend?

De productie van en de handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel voor specifiek militaire doeleinden is tot dusver door de lidstaten uit hoofde van artikel 296 van het EG-verdrag uitgezonderd van het toepassingsgebied van de verdragsbepalingen. De handel in militaire wapens wordt momenteel geregeld in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB), waarbij de Commissie volledig is betrokken.

De Commissie beschikt niet over afdwingbare juridische instrumenten om toezicht uit te oefenen op de uitvoer van oorlogsmaterieel. De verantwoordelijkheid voor de afgifte van vergunningen voor de uitvoer van militaire wapens berust bij de regeringen van de lidstaten. De belangrijkste instrumenten die de Unie op dit terrein toepast, zijn de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer (1), die in 1998 is vastgesteld, en Gemeenschappelijk optreden 2002/589/GBVB over handvuurwapens en lichte wapens.

De gedragscode legt een aantal criteria vast aan de hand waarvan alle besluiten over wapenuitvoer worden genomen, en biedt een kader voor het bespreken van afzonderlijke wapentransacties. Deze criteria dienen als gemeenschappelijke richtsnoeren, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de wapenuitvoer berust bij de regeringen van de lidstaten. In de loop van de eerste vier toepassingsjaren is door de gedragscode het wederzijds begrip bij de lidstaten over elkaars beleid bevorderd, is er een efficiënt mechanisme voor overleg tot stand gekomen en is de dialoog over de uitvoering van de bepalingen gestimuleerd. De lidstaten nemen met name actief deel aan het nieuwe systeem voor kennisgeving van afwijzingen, en streven naar meer transparantie bij de controle op de wapenuitvoer, onder meer door de publicatie van een jaarverslag.

Het meest recent is Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB over het toezicht op de tussenhandel in wapens aangenomen. Het hoofddoel ervan is het toezicht op de tussenhandel in wapens om te voorkomen dat de wapenembargo's van de VN, de EU of de OVSE, alsmede de criteria van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer, worden omzeild. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om toezicht te houden op de tussenhandel in wapens die op hun grondgebied plaatsvindt. Zij worden ook aangespoord om toezicht te houden op de tussenhandel in wapens die buiten hun grondgebied wordt gedreven door op hun grondgebied verblijvende of gevestigde tussenhandelaren met hun nationaliteit. Dit gemeenschappelijke standpunt is zeker een verbetering, maar er is ontegenzeggelijk reden voor verdere versterking van de gedragscode en de uitvoering ervan. De Commissie is er voorstandster van de gedragscode voor de lidstaten juridisch bindend te maken.

Gemeenschappelijk optreden 2002/589/GBVB maakt geen onderscheid tussen legaal en illegaal vervoerde wapens. Dit gemeenschappelijke standpunt voorziet voor dit doel onder meer in financiële en technische bijstand aan niet-ACS-landen (de ACS-landen zijn een groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan), internationale organisaties, programma's, instanties en regionale samenwerkingsverbanden. Voor deze bijstand wordt uitsluitend gebruik gemaakt van GBVB-middelen. De bijstand aan ACS-landen valt onder de regels en criteria van de overeenkomst van Cotonou. In beide categorieën worden momenteel door de Gemeenschap gesteunde projecten uitgevoerd.

(1)  (http://ue.eu.int/pesc/ExportCTRL/nl/8675_2_98_NL.pdf).