Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2080/03 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. Overzicht van steun aan bedrijven.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2080/03 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. Overzicht van steun aan bedrijven.

27.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/74

Betreft:   

Overzicht van steun aan bedrijven

Het is in verschillende mate toegestaan geweest steun van de lidstaten en uit de structuurfondsen van de EU ter beschikking te blijven stellen van diverse ondernemingen in de EU.

Beschikt de Commissie over gegevens inzake de omvang van de financiële middelen die diverse bedrijven ontvangen in de vorm van door de EU goedgekeurde overheidssteun en als bijdrage uit de structuurfondsen van de EU?

Twee keer per jaar publiceert de Commissie een scorebord voor staatssteun. De voorjaarseditie bevat gedetailleerde informatie over de jaarlijkse uitgaven voor staatssteun van elke lidstaat, het doel van de steun en de sector waarvoor deze bestemd is. Het scorebord bestrijkt staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag die door de vijftien lidstaten wordt verleend en door de Commissie is onderzocht. Algemene steunmaatregelen zijn dan ook niet in de cijfergegevens verwerkt, zo wordt een algemeen belastingvoordeel voor uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling bijvoorbeeld niet beschouwd als staatssteun, ook al wordt dit voordeel in de nationale begroting van de lidstaten aangemerkt als openbare steun voor onderzoek en ontwikkeling. Communautaire fondsen en instrumenten zijn in het scorebord niet uitdrukkelijk genoemd, hoewel de cijfers door nationale en/of regionale overheden verleende steun omvatten, die door de structuurfondsen is medegefinancierd. Het scorebord kan worden geraadpleegd op de website van de Commissie: (http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/score-board/).

Om praktische redenen is het echter onmogelijk om precieze informatie te verstrekken over het bedrag aan steun dat aan iedere onderneming afzonderlijk is toegekend.

De Commissie publiceert voorts regelmatig verslagen over de structuurfondsen (http://europa.eu.int/comm/regionalpolicy/sources/docoffic/official/repor_fr.htm). Deze omvatten een beschrijving van de lopende programma's voor elke lidstaat. In 1999 werd een evaluatieonderzoek verricht naar de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) in de periode 1994-1999. (http://europa.eu.int/comm/regionalpolicy/sources/docgener/evaluation/sme/index_en.htm).

Wat de financiering door de structuurfondsen in de periode 2000-2006 betreft, baseert de Commissie haar analyses op een zeer gedetailleerde database die de door de lidstaten medegedeelde financieringsplannen bevat voor elke maatregel in het kader van de programma's. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen en de keuze van de individuele begunstigden. Op grond van deze programmering - in het kader waarvan de steunbedragen kunnen variëren teneinde rekening te houden met de om economische en sociale redenen vereiste wijzigingen - bedraagt de steun voor KMO's (en de ambachtelijke sector) uit de structuurfondsen ongeveer 21 miljard euro, of 11 % van de totale bijdrage van de structuurfondsen voor de periode 2000-2006.

Hierna wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de communautaire middelen, uitgedrukt als percent van het totale bedrag van 21 miljard euro:

- || Installaties en outillage: 37,3 %

- || Milieutechnologieën: 3,3 %

- || Bedrijfsadvisering: 14,1 %

- || Gemeenschappelijke diensten voor bedrijven: 15,6 %

- || Financiële instrumentering: 6,2 %

- || Dienstverlening in het kader van de sociale economie: 3,7 %

- || Beroepsopleiding: 4,2 %

- || Andere: 15,6 %

Betreft:   

Unesco-Verdrag 1970

Vindt de Commissie dat de lidstaten afdoende maatregelen hebben genomen om te voldoen aan het Unesco-Verdrag over de illegale handel in cultuureigendommen van 1970?

Zo niet, gaat de Commissie de desbetreffende lidstaten hierop nog eens wijzen?

Met betrekking tot de relatie tussen de lidstaten en derde landen blijft het Verdrag van 1970 van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (Unesco) verder van belang als het voornaamste rechtsinstrument op universeel niveau ter bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. Momenteel zijn negen lidstaten en acht toetredende landen partij bij het verdrag, terwijl de ratificatie ervan in een aantal andere lidstaten wordt onderzocht. Uit de recente toetreding door drie lidstaten in 2003 blijkt dat er een sterkere bewustwording is van de noodzaak om de illegale handel in cultuurgoederen te bestrijden, alsmede een grotere acceptatie van het verdrag, waartoe nu honderd staten zijn toegetreden.

Binnen de specifieke EU-Afrika-dialoog is de "Teruggave van gestolen en onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen" sinds het actieplan van Caïro een van de prioritaire thema's. In november 2002 heeft de ministeriële bijeenkomst EU-Afrika in Ouagadougou een reeks leidende beginselen en concrete aanbevelingen voor actie op dit gebied goedgekeurd. In haar recente mededeling over de dialoog tussen de EU en Afrika (1) heeft de Commissie een reeks maatregelen ter ondersteuning van de dialoog over cultuurgoederen aangegeven, waartoe ook de toepassing door alle landen in de EU en Afrika van de relevante internationale verdragen, met name het Unesco-Verdrag van 1970, en de ondersteuning van de werkzaamheden van de Unesco in het kader van het Verdrag van 1970 behoren.

Het Unesco-Verdrag van 1970 heeft niet alleen een diplomatiek mechanisme voor de teruggave van gestolen cultuurgoederen ingesteld, maar bevat bovendien een aantal verplichtingen voor de verdragspartijen om op hun grondgebied beschermende en capaciteitsopbouwende maatregelen aan te moedigen, zoals de ontwikkeling van museumstructuren en -inventarissen of de uitvoering van educatieve programma's. De Commissie van haar kant heeft reeds capaciteitsopbouwende activiteiten op het gebied van cultuurgoederen ondernomen in het kader van haar externe hulpprogramma's; de mogelijkheid om in het kader van de EU-Afrika-dialoog een concreet project inzake cultuurgoederen te ondersteunen, wordt momenteel onderzocht.

De goedkeuring van maatregelen op communautair niveau werd noodzakelijk geacht omdat deze bescherming niet in voldoende mate kon worden gegarandeerd via de ratificatie van het Unesco-Verdrag van 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen. Vanaf 1 januari 1993 zijn echter vanwege de afschaffing van de controles aan de fysieke binnengrenzen begeleidende maatregelen bij het proces ter voltooiing van de interne markt nodig gebleken teneinde te voorzien in aanvullende middelen voor een adequate bescherming van cultuurgoederen.

In het kader van de werking van de interne markt hebben Verordening (EEG) nr. 3911/92 (2) en Richtlijn 93/7/EEG (3) tot doel het grondbeginsel van het vrije verkeer van cultuurgoederen te verzoenen met het beginsel van de bescherming van het nationaal bezit.

De verordening voert een eenvormige preventieve controle op de uitvoer van cultuurgoederen aan de buitengrenzen van de Gemeenschap in, waardoor de bevoegde instanties van de lidstaten (cultuur en douane) vanwaar de cultuurgoederen naar een derde land worden uitgevoerd, rekening kunnen houden met de belangen van de overige lidstaten. Zonder deze controle zou de afschaffing van de controles aan de fysieke binnengrenzen immers tot gevolg hebben gehad dat nationaal bezit dat op onrechtmatige wijze buiten een lidstaat werd gebracht, aan het douanekantoor van een andere lidstaat kon worden aangeboden zodat het gemakkelijk naar een derde land kon worden uitgevoerd.

Richtlijn 93/7/EG dient als aanvulling op Verordening (EEG) nr. 3911/92 doordat zij voorziet in mechanismen voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot hun nationaal bezit in het kader van de interne markt en in een procedure voor de teruggave van nationaal bezit wanneer dit op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht. Terwijl de verordening tot doel heeft te voorkomen dat nationaal bezit zonder controle buiten het communautaire grondgebied kan worden gebracht, organiseert de richtlijn de teruggave van dat bezit aan de staat van herkomst wanneer het op onrechtmatige wijze buiten die staat is gebracht.

Om de drie jaar beoordeelt de Commissie de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de bovenvermelde communautaire instrumenten en stelt zij daarover een verslag op. Het recentste verslag werd op 25 mei 2000 gepubliceerd (4).

(1)  COM(2003) 316 def.

(2)  Verordening (EEG) nr. 3911/92 van de Raad van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, PB L 395 van 31.12.1992.

(3)  Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, PB L 74 van 27.3.1993.

(4)  COM(2000) 325 def.