Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2099/03 van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Raad. Visserij - westelijke vangstgebieden.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2099/03 van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Raad. Visserij - westelijke vangstgebieden.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2099/03

van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Raad

(25 juni 2003)

Betreft: Visserij westelijke vangstgebieden

Op 4 juni 2003 heeft het Europees Parlement zich bij stemming uitgesproken voor handhaving van de verordeningen (EEG) nr. 2847/93(1) en (EG) nr. 685/95(2) voor een periode van tien jaar. Het Europees Parlement heeft die zienswijze aangenomen naar aanleiding van zijn goedkeuring van de wetgevingsresolutie over een voorstel van verordening van de Raad over de beperking van de vangstcapaciteit in bepaalde gebieden en voor bepaalde visbestanden van de Europese Unie, en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2847/93.

Het standpunt van het Europees Parlement is met een overweldigende meerderheid goedgekeurd: 334 stemmen voor, 108 tegen en 48 onthoudingen.

De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende Europese instellingen is mij bekend, maar het wil me voorkomen dat een zo duidelijke en uitdrukkelijke stellingname van de verkozen vertegenwoordigers van de burgers van de Europese lidstaten meer dan de absolute meerderheid van de zittende parlementsleden en meer dan 2/3 van de uitgebrachte stemmen noch door de Commissie, noch door de Raad naast zich neergelegd kan worden.

Desondanks blijven er geruchten de ronde doen dat er een nieuwe toegangsregeling voor de westelijke vangstgebieden in voorbereiding is, meer bepaald de zes voor de Portugese kust, die flagrant in strijd is met de resolutie van het Europees Parlement en daarnaast, door de toegang tot het gebied over de 12 zeemijl vrij te geven in een aantal gevallen, en het gebied over de 50 zeemijl in andere gevallen, niet alleen het behoud van de kostbare rijkdommen van de bewuste vangstgebieden in gevaar zou brengen, maar ook sociale en economische evenwichten die volgens het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn doelstellingen in stand gehouden moeten worden.

Meent de Raad niet dat hij de uitdrukkelijke wil van het Europees Parlement nauwlettend in acht moet nemen, in die zin dat er de eerstvolgende 10 jaar niet geraakt wordt aan de strekking van de beide verordeningen, noch aan de status quo en al wat erbij hoort, meer in het bijzonder voor wat betreft de toegang tot de westelijke vangstgebieden? En mocht hij er geen rekening mee willen houden: op welke manier denkt hij dat dan te doen, en op welke gronden?

(1) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(2) PB L 71 van 31.3.1995, blz. 5.

Antwoord

(13 oktober 2003)

De Raad moge het geachte lid van het Europees Parlement eraan het herinneren dat hij steeds nauwgezet de in het Verdrag neergelegde besluitvormingsregels in acht heeft genomen en terdege rekening heeft gehouden met de adviezen van het Europees Parlement.

Wat betreft het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93, zijn de besprekingen bij de Raad nog aan de gang. In de laatste zitting van juni 2003 heeft de Raad het COREPER opgedragen dit dossier verder te behandelen, zodat het voorstel zo spoedig mogelijk kan worden aangenomen. Bijgevolg kan de Raad in dit stadium niet vooruitlopen op zijn definitieve beslissing.