SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/03 van Bart Staes (Verts/ALE) aan de Commissie. Vaste boekenprijs.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/03 van Bart Staes (Verts/ALE) aan de Commissie. Vaste boekenprijs.
6.2.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/223
Betreft:
Vaste boekenprijs
In een resolutie van 16 mei 2002 (P5_TA(2002)0244) verzoekt het Europees Parlement de Commissie om op basis van artikel 95 van het EG-Verdrag voor (!!) eind 2002 een wetgevingsvoorstel over vaste boekenprijzen voor te leggen.
Kan de Commissie meedelen of zij reeds een wetgevingsvoorstel klaar heeft en kan zij de inhoud daarvan meedelen? Kan de Commissie in het andere geval meedelen waarom zij niet op dit verzoek van het Europees Parlement is ingegaan?
Op 4 november 2002 heeft het voor de interne markt verantwoordelijke Commissielid voor de Commissie juridische zaken en interne markt van het Parlement verklaard dat in verschillende lidstaten op grond van wettelijke regelingen of sectorovereenkomsten een vaste boekenprijs bestaat. Hij heeft daaraan toegevoegd dat deze regelingen tot dusver niet tot moeilijkheden ten aanzien van de jurisprudentie van het Hof van Justitie hebben geleid.
Het lid van de Commissie heeft er eveneens op gewezen dat de Commissie in overeenstemming met het streven naar verduidelijking en modernisering van het Europees recht van mening is dat een harmonisatie van deze nationale regelingen niet voldoende voordelen meebrengt om een wijziging van het door het Hof van Justitie ontwikkelde rechtskader te rechtvaardigen.
Tot dusver zijn er geen nieuwe feiten aan het licht gekomen die grond zijn deze analyse te wijzigen.
Bovendien heeft het lid van de Commissie eraan herinnerd dat de Commissie na een grondig onderzoek van het verzoek van het Parlement van 16 mei 2002 om voorlegging van een wetgevingsvoorstel tot de conclusie is gekomen dat het centrale begrip "ontwijking" in dit voorstel te ruim is gedefinieerd en het vrije verkeer van boeken tussen de lidstaten op significante wijze kan aantasten, met name van boeken die elektronisch worden verhandeld. Een ruime definitie van "ontwijking" is bovendien onverenigbaar met de verplichting om uitzonderingen op de in het EG-Verdrag verankerde fundamentele vrijheden restrictief uit te leggen.
Voorts stelt de Commissie vast dat deze benadering is terug te vinden in alle nationale prijsbindingsregelingen voor boeken, met inbegrip van de regeling die op 2 september 2002 door Duitsland werd goedgekeurd.
Tevens moet worden onderstreept dat het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende verkoopbevordering impliciet een nationale prijsbinding voor bepaalde producten toestaat, voor zover in dit verband een specifieke uitzondering wordt gemaakt op het voor de lidstaten geldende principiële verbod om de waarde van verkoopbevorderende acties te beperken. Op grond van deze uitzondering is het de lidstaten dus toegestaan om de waarde van kortingen (niet van andere verkoopbevorderende acties) voor producten met een vaste prijs te beperken.
Gezien het bovenstaande heeft de Commissie besloten om voorlopig niet in te gaan op het verzoek van het Parlement een ad-hocwetgevingsinitiatief te nemen.
In elk geval zal zij blijven toezien op de uitvoering van de nationale prijsbindingsregelingen en op de verenigbaarheid hiervan met het Gemeenschapsrecht. Zij zal overwegen maatregelen te treffen, mocht zich in de toekomst de noodzaak daartoe voordoen.
Betreft:
Inbreuk arbeidstijdenrichtlijn (richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd) door een aantal lidstaten
Het is de Commissie ook via de werkgroep van nationale experts ongetwijfeld bekend dat diverse lidstaten geen uitvoering hebben gegeven aan de uitspraak van het Europese Hof in de zaak SIMAP (C-303/98).
Vraagsteller zou graag van de Commissie vernemen:
1. || Is het juist dat in vernoemde werkgroep van nationale experts besproken wordt op welke wijze de gevolgen van de uitspraak in het SIMAP-arrest beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden?
2. || De Commissie antwoordt op eerdere vragen (P-3515/02 (1)) dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten treffen om aan de richtlijnen en ook aan de uitspraak van het Hof te voldoen. Eveneens blijkt uit dit antwoord dat Nederland, waar wachttijden nog altijd als rusttijd worden beschouwd en werknemers in sommige sectoren substantieel meer dan 48 uur per week werken, in strijd handelt met de uitspraak van het Hof. Nederland is daarmee sinds 3 oktober 2000 al bijna 1000 dagen in gebreke. Is het daarmee niet de hoogste tijd om een ingebrekestellingsprocedure te starten?
3. || Is het juist te veronderstellen dat de beslissing een inbreukprocedure te starten niet afhankelijk mag zijn van het na bijna drie jaar nog niet gereed zijn van de effectenstudie of het feit dat de richtlijn eind 2003 aan een evaluatie wordt onderworpen?
De Commissie heeft inderdaad op 28 april 2003 een vergadering belegd met de vertegenwoordigers van de lidstaten over de toekomstige mededeling van de Commissie over Richtlijn 93/104/EG (2). Een van de agendapunten betrof de follow-up van het Simap-arrest (3). Tijdens deze vergadering heeft de Commissie de vertegenwoordigers van de lidstaten geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen, waarna een discussie volgde met het doel hun advies in te winnen met het oog op de mededeling over de arbeidstijd.
Voorts is de Commissie bezig met een analyse van de wetgevingen van de lidstaten in het licht van het Simap-arrest, teneinde de inleiding van de in artikel 226 van het EG-Verdrag bedoelde procedure voor te stellen in alle gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is.
(1) PB C 110 E van 8.5.2003, blz. 217.
(2) Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 307 van 13.12.1993.
(3) Arrest van het Hof van 3 oktober 2000 in de zaak C-303/98, Sindicato de Médicos de Asistencia Pública (Simap) en Conselleria de Sanidad y Consumo de la Generalidad Valenciana, Jurisprudentie 2000, blz. I-07963.