Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2375/03 van Alexander de Roo (Verts/ALE) aan de Commissie. Eidereenden bedreigd door kokkelvisserij.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2375/03 van Alexander de Roo (Verts/ALE) aan de Commissie. Eidereenden bedreigd door kokkelvisserij.

6.2.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/256

Betreft:   

Bureaucratie Interreg

In de subsidieverordening voor Interreg in Nederland staan zinsneden die tot gevolg hebben dat de uitvoering van de administratie onnodig moeilijk wordt gemaakt. Het betreft o.a. de eis om van alle facturen en loonbetalingen daadwerkelijk betaalstrookjes te laten zien als voorwaarde voor subsidie. Hierdoor worden organisaties ontmoedigd om subsidies aan te vragen, waardoor het subsidiepotentieel onvoldoende benut wordt.

Het aanvragen van Interreg BMG subsidie wordt in Nederland vaak ervaren als een enorm zware procedure: met het ontwerpen van een grondig projectplan met gedefinieerde eindproducten is alleen al veel geld gemoeid. Daarnaast is de administratie behoorlijk complex: het gaat om bewijzen van inzet, facturen, kopieën van loonstrookjes en nu ook nog om betaalbewijzen.

Dit betekent in concreto dat een partner uit de lijst van salarisbetalingen elke maand moet gaan opzoeken welke mensen hebben meegewerkt aan het project en deze lijst moet uitdraaien, om vervolgens nog een betalingsbewijs/afschrijving van de bank van de totaalstaat over te leggen. Dit soort zaken zijn allemaal geautomatiseerd in betalingsdiskettes en vrij eenvoudig op te zoeken in het systeem, maar lastig uit te draaien vanwege het feit dat het ellenlange lijsten betreft. Kortom: terwijl de administratie en boekhouding van partners zijn geautomatiseerd, verzoekt Europa nog eens om handmatige bewijzen/kopieën.

Bovendien is ons in dit kader gebleken dat als gevolg van diverse nationale insteken en interpretaties vaak zeer geschikte projectideeën niet in aanmerking komen voor Interreg-gelden en er onnodig veel tijd verloren gaat wegens gebrek aan doeltreffende coördinatie.

De Commissie is doende de ter beantwoording van de vraag nodige gegevens te verzamelen. Zij zal de resultaten van haar onderzoek zo spoedig mogelijk mededelen.

Betreft:   

Eidereenden bedreigd door kokkelvisserij

Volgens een bericht in NRC-Handelsblad (d.d. 5 juli 2003) is het bewijs geleverd dat de commerciële mechanische schelpdiervisserij een negatief effect heeft op de schelpen-etende vogels in de Waddenzee. Een groep biologen constateerde een significante afname van het aantal eidereenden (Somateria mollissima) met maar liefst 50 procent.

De Waddenvereniging vindt dat de mechanische kokkelvisserij het hele ecosysteem vernielt door het omploegen van de zeebodem.

De Waddenvereniging en Vogelbescherming Nederland eisen dat de kokkelvisserij in de Waddenzee wordt stopgezet om de massale sterfte van eidereenden te voorkomen. In de winter van 1999/2000 werden 21000 dode vogels geteld. Recent onderzoek toont aan dat er een direct verband is tussen het tekort aan schelpdieren en de sterfte van de eidereenden. Het idee dat parasieten oorzaak zijn van de sterfte blijkt onjuist.

Volgens artikel 6, lid 2 van Richtlijn 92/43/EEG (1) moeten de lidstaten adequate maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat in een speciale beschermingszone de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten niet verslechtert en dat de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet worden verstoord, voorzover deze verstoring, gelet op de doelstellingen van de richtlijn, een significant effect zou kunnen hebben.

Dit voorschrift geldt voor de bestaande activiteiten in een speciale beschermingszone die gevolgen kunnen hebben voor het behoud van de vogelstand. De toepassing kan impliceren dat deze activiteiten moeten worden aangepast of beëindigd.

Deelt de Europese Commissie de mening dat de nieuwe inzichten moeten leiden tot maatregelen ter bescherming van beschermde vogelsoorten in dit Vogelrichtlijngebied?

In 2001is de Commissie twee rechtszaken begonnen; de ene betrof een planologische kernbeslissing betreffende o.a. de industriële schelpdiervisserij en militaire activiteiten in de Waddenzee, (zaak 2001/2164) en de tweede had rechtstreeks betrekking op de negatieve effecten van de mechanische schelpdiervisserij in de Waddenzee op de volgelpopulatie (zaak 2001/4491). De Waddenzee is door Nederland aangeduid als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (2) (Vogelrichtlijn) en is op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna voorgesteld als gebied van communautair belang (3). ("Habitatrichtlijn"). Deze rechtszaken gaan over een mogelijke inbreuk door Nederland op artikel 6, leden 2, 3 en 4 van de habitatrichtlijn, die volgens artikel 7 van deze richtlijn ook geldt voor de speciale beschermingszones van de vogelrichtlijn.

Deze zaken zijn nog in onderzoek. De mogelijke vaststelling van een duidelijk oorzakelijk verband tussen de schelpdiervisserij en de geregistreerde vogelsterfte is hier van essentieel belang. De Commissie zal de door het geachte parlementslid verschafte informatie meenemen in haar onderzoek, en nagaan of Nederland de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn heeft nageleefd.

(1)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(2)  PB L 103 van 25.4.1979.

(3)  PB L 206 van 22.7.1992.

(1)  Zie met name: Gemeenschappelijk standpunt van de Raad vastgesteld op 20 maart 2003 met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, 2000/0115 (COD).

(2)  Zie de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en sociaal Comité en het Comité van de regio's "Internemarktstrategie - Prioriteiten voor de interne markt 2003-2006". COM(2003) 238 van 7.5.2003.

Betreft:   

Kleine ondernemingen en openbare aanbestedingen

Is het de overtuiging van de Commissie dat kleine ondernemingen in de Europese Unie voldoende kunnen deelnemen aan openbare aanbestedingen? Met welke maatregelen neemt ze zich voor om de toestand te verbeteren? Denkt ze er meer in het bijzonder aan om de drempel te verlagen voor de omvang van de aanbestedingen die bekend gemaakt moeten worden, en de bekendmakingsprocedures te vereenvoudigen?

In antwoord op de vraag van het geachte parlementslid betreffende de deelname van kleine en middelgrote bedrijven aan openbare aanbestedingen in de Unie, wil de Commissie erop wijzen dat zij bijzondere aandacht besteedt aan het scheppen van een optimaal juridisch kader teneinde de markt zoveel mogelijk open te houden voor alle bedrijven. De belangrijkste doelstellingen van de Commissie zijn naast het scheppen van een echte Europese interne markt op het gebied van openbare aanbestedingen het tegemoet komen aan de behoeften van de bedrijven in het bijzonder op het vlak van vereenvoudiging en transparantie.

De voorstellen tot wijziging van de geldende Richlijnen inzake "Overheidsopdrachten" (1), worden momenteel behandeld in een medebeslissingsprocedure tussen het Europees Parlement en de Raad. Deze voorstellen houden wezenlijke verbeteringen in ten opzichte van de huidige situatie. Behalve vereenvoudiging van de procedures bevatten deze wijzingen maatregelen die rechtstreekse voordelen bieden voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO). Het gaat onder andere om de mogelijkheid voor de aanbestedende dienst om een opdracht in kleinere partijen op te delen, zodat deze toegankelijker wordt voor kleine ondernemingen en het gebruik van geautomatiseerde procedures wordt vergemakkelijkt. Ook de toegang tot de informatie is sinds 2002 aanzienlijk verbeterd dankzij toegenomen standardisering van de kennisgevingen.

Parallel aan deze juridische werkzaamheden heeft de Commissie onderzoek gestart om een beter inzicht te krijgen in de toegang van de KMO's tot de Europese overheidsopdrachten. De resultaten van dit Onderzoek zullen eind 2003 beschikbaar komen. De eerste schattingen laten zien dat de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan overheidsopdrachten die gelegen zijn boven de communautaire aanbestedingsdrempel bevredigend is. Het dient evenwel vermeld te worden dat er nog ruimte is voor verbetering; de belangrijkste belemmeringen van de verbetering van de toegang van kleine bedrijven tot de overheidsopdrachten zijn een gebrek aan informatie over de aanbestedingen en de geldende procedures alsmede de administratieve en financiële lasten, de omvang van de opdracht, de voorbereiding van de ondernemingen en tenslotte de moeilijke toegang tot rechtsmiddelen.

In de mededeling betreffende de "Internemarktstrategie - Prioriteiten voor de interne markt 2003-2006" (2) geeft de Commissie nadere toelichtingen op de acties die zij van plan is te ondernemen ter verbetering van de situatie. De Commissie herinnert er evenwel aan dat "de lidstaten er zelf voor moeten zorgen dat de voorschriften die zij zelf hebben aangenomen daadwerkelijk worden toegepast. Zij dienen ook hun nationale voorschriften zoveel mogelijk te vereenvoudigen en de procedures van de aanbestedende diensten zoveel mogelijk te harmoniseren zodat de deelname aan offerte-aanvragen voor ondernemingen vergemakkelijkt wordt". De Commissie heeft de lidstaten tevens opgeroepen om "hun eigen wetgeving te rationaliseren en te vereenvoudigen en de procedures de normaliseren".

Wat betreft de overheidsopdrachten onder de communautaire drempel, die voor de KMO's het interessantst zijn, voorziet de Europese wetgeving in een aantal garanties, met name inzake transparantie, gelijkheid van behandeling en niet-discriminatie. De studie betreffende de toegang van KMO's tot de overheidsopdrachten zou ook een interessante aansporing kunnen zijn voor zowel de economische actoren als de nationale wetgevende macht en de aanbestedende diensten. De Commissie zal namelijk een reeks goede praktijken presenteren in vorm van twee gidsen die de invoering van alle maatregelen ter bevordering van een grotere deelname van KMO's - met inachtneming van het Gemeenschapsrecht - mogelijk maken.

Ten aanzien van de toepassingsdrempel van de Richtlijnen betreffende overheidsopdrachten en de in de bijzondere sectoren geplaatste opdrachten heeft het Parlement bij stemming op 2 juli 2003 in tweede lezing de drempels aangenomen zoals aangegeven in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, en die overeenkomen met de momenteel geldende drempels. Terugbrengen van de drempels is dus niet te verwachten.

Wat betreft de vereenvoudiging van de kennisgevingsprocedures, deze zou door een adequate omzetting van de Richtlijnen in de nationale wetgeving bewerkstelligd moeten worden, vanzelfsprekend nadat deze eenmaal op Europees niveau zijn goedgekeurd. Overigens beoogt de Commissie een wijzigingsvoorstel te doen van de "beroep"-Richtlijnen die van toepassing zijn op het gebied van de overheidsopdrachten, om de toegangsmogelijkheden te verbeteren en de nationale beroepsprocedures te verhelderen.

(1)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(2)  PB L 103 van 25.4.1979.

(3)  PB L 206 van 22.7.1992.

(1)  Zie met name: Gemeenschappelijk standpunt van de Raad vastgesteld op 20 maart 2003 met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, 2000/0115 (COD).

(2)  Zie de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en sociaal Comité en het Comité van de regio's "Internemarktstrategie - Prioriteiten voor de interne markt 2003-2006". COM(2003) 238 van 7.5.2003.