Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2545/03 van Olle Schmidt (ELDR) aan de Commissie. Zweedse regels in strijd met interne markt.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2545/03 van Olle Schmidt (ELDR) aan de Commissie. Zweedse regels in strijd met interne markt.

13.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/173

Betreft:   

Zweedse regels in strijd met interne markt

In Zweden bestaan twee wettelijke regelingen betreffende het hergebruik of terugwinnen van materialen. In de eerste regeling wordt de eis gesteld dat producenten hun verpakkingen op de een of andere manier recycleren. De producenten van verpakkingen participeren meestal ook in recycleringsondernemingen. Voor dranken die voor consumptie gereed zijn, bestaan echter andere regels die inhouden dat de producenten hun verpakkingen moeten terugnemen. Dit gebeurt via een statiegeldsysteem dat de branche opbouwt. De producenten moeten zelf voor de verwerking door het systeem een kostenbedrag per fles betalen.

Het probleem is dat de beide recyclingssystemen elkaar uitsluiten. Produceert of importeert men een gebruiksklare drank, dan mag men zich niet bij het goedkopere eerstgenoemde systeem aansluiten. Op grond van het tweede recyclingssysteem moet men zich aan bepaalde regels houden die inhouden dat alle flessen omgeëtiketteerd moeten worden, omdat het Zweedse systeem gebruikmaakt van streepjescodes.

Dit brengt hoge kosten voor de importeurs met zich mee. Als verwerkingskosten per fles voor het statiegeldsysteem wordt aan importeurs ca. 77 öre in rekening gebracht. De grote brouwerijen profiteren sterk van dit systeem. Geconcludeerd kan worden dat het Zweedse statiegeldsysteem in de praktijk als handelsbelemmering functioneert.

Zijn deze regelingen niet in strijd met de regels van de interne markt?

Het Zweedse Ministerie voor Milieuzaken introduceert nu in een voorstel aan de Rijksdag de mogelijkheid sancties op te leggen aan winkeliers die flessen buiten het statiegeldsysteem om verkopen. Dit betekent dat het Ministerie voor Milieuzaken eventueel een verbod kan uitvaardigen op frisdrank die parallel wordt geïmporteerd. Deze parallel geïmporteerde frisdranken houden de prijzen op de Zweedse markt laag. Heeft de Zweedse Rijksdag de bevoegdheid de overdracht en verkoop te verbieden van verpakkingen die niet onder een statiegeldsysteem vallen? Dit zou het einde van de parallel geïmporteerde frisdranken kunnen betekenen.

Tenslotte zou ik willen onderstrepen dat ik voorstander ben van terugwinnings- en statiegeldsystemen. Deze moeten echter wel zodanig zijn opgezet dat ze billijk zijn voor allen en de concurrentie niet vervalsen.

Krachtens artikel 7 van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (1) (de "verpakkingsrichtlijn") moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor systemen voor "a) de terugname en/of inzameling van gebruikte verpakkingen (.)" en "b) het hergebruik of de terugwinning, met inbegrip van recycling, van ingezamelde verpakkingen en/of verpakkingsafval". De Commissie ziet geen redenen waarom het opzetten van gescheiden systemen voor de terugwinning en recycling voor verschillende types verpakkingsafval zou indruisen tegen de verpakkingsrichtlijn of de regels inzake de interne markt waarnaar de richtlijn verwijst. Het is haar ook niet duidelijk welke elementen van de twee systemen onderling tegenstrijdig zijn. De bepalingen van artikel 7 van de verpakkingsrichtlijn sluiten verplichte terugnamesystemen voor gebruikte verpakkingen niet uit, op voorwaarde tenminste dat deze systemen in overeenstemming zijn met de relevante communautaire wetgeving.

Hetzelfde artikel stelt echter ook: "Deze systemen staan open voor deelneming van de ondernemingen van de betrokken sectoren en voor de deelneming van de bevoegde overheidsinstanties. Zij gelden ook voor ingevoerde producten onder niet-discriminerende voorwaarden, waaronder de regels en eventuele tarieven voor toegang tot de systemen, en worden zo opgezet dat handelsbelemmeringen of concurrentieverstoringen overeenkomstig het Verdrag voorkomen worden".

Of de Zweedse voorschriften al dan niet strijdig zijn met de regels van de interne markt, met name het beginsel van het vrije verkeer van goederen als neergelegd in de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-Verdrag, hangt derhalve af van de vraag of deze systemen open staan voor ingevoerde producten, en dit onder niet-discriminerende voorwaarden in rechte en feite. Het systeem moet als een handelsbelemmering, verboden krachtens artikel 28 van het EG-Verdrag, worden beschouwd als de Zweedse producenten lagere behandelingsvergoedingen moeten betalen dan importeurs of wanneer een ander aspect van de regels of van de toepassing daarvan een discriminerend effect heeft in de zin van artikel 28 van het EG-Verdrag. Zelfs wanneer een maatregel indruist tegen artikel 28 van het EG-Verdrag, kan die onder bepaalde omstandigheden toch nog worden gerechtvaardigd door de Zweedse autoriteiten uit hoofde van artikel 30 van het EG-Verdrag of bepaalde door het Europese Hof van Justitie vastgestelde bindende eisen. De in de schriftelijke vraag verstrekte informatie maakt geen volledige juridische analyse van de nationale maatregel in het licht van de artikel 28 en 30 van het EG-Verdrag mogelijk. De Commissie zal deze kwestie dus nader onderzoeken en verzoekt het geachte parlementslid haar eventuele aanvullende informatie toe te zenden.

Wat het Zweedse voorstel betreft om sancties op te leggen aan Zweedse winkeliers die flessen buiten het statiegeldsysteem om verkopen, heeft de Commissie aanvullende informatie nodig om deze maatregel overeenkomstig de communautaire wetgeving te beoordelen. Strafrechtelijke sancties tegen ingevoerde goederen worden doorgaans als een inbreuk op artikel 28 van het EG-Verdrag beschouwd. Er moet ook worden opgemerkt dat de Zweedse autoriteiten elke maatregel van die aard moeten aanmelden, overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (2), als gewijzigd, alvorens hij definitief kan worden vastgesteld.

(1)  PB L 365 van 31.12.1994.

(2)  PB L 204 van 21.7.1998.

Betreft:   

Gedifferentieerde tol - ecogevoelige zones

Met behoud van de vrije markteconomie en met inachtneming van de regeling van het vervoer in de zin van het Witboek van 12 september 2001 (1) is het dringend noodzakelijk ecogevoelige zones in Europa aan te wijzen en daarbij rekening te houden met landschappelijke, landbouwtechnische, ecologische, archeologische, kunsthistorische en economische aspecten.

Voor deze ecogevoelige zones zou een verhoogd tarief voor het gebruik van de wegen ten bedrage van 1 EUR per vrachtauto vanaf 3,5 ton per gereden kilometer moeten worden gevraagd. Deze inkomsten zouden dan voor een bepaald doel moeten worden bestemd, namelijk ter bevordering van alternatieve vervoersmogelijkheden in het betrokken gebied (railvervoer, enz.) waarbij milieu en natuur worden ontzien.

Thans wordt in Italië ongeveer 10 cent per vrachtauto vanaf 3,5 ton per gereden kilometer geheven.

In Duitsland zal vanaf 2004 ongeveer 15 cent per vrachtauto vanaf 12 ton per gereden kilometer worden verrekend.

In Oostenrijk zal vanaf 2004 ongeveer 12 cent per vrachtauto vanaf 3,5 ton per gereden kilometer worden gevraagd.

In Oostenrijk wordt op het traject Innsbruck tot Brenner (afstand: 34,5 kilometer) voor vrachtauto's met meer dan 3 assen een speciaal tarief (de zogenoemde Brennertol) van 2,4 EUR per voertuig en gereden kilometer in rekening gebracht.

Kan de Commissie concreet haar standpunt tegenover het bovengenoemde voorstel uiteenzetten?

Op 23 juli 2003 heeft de Commissie een voorstel (2) aangenomen tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG (3). Het voorstel voorziet in een kader dat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de lidstaten de mogelijkheid biedt de juiste financiële prikkels te geven voor de vervoersactiviteiten, via een prijsstelling die een betere afspiegeling vormt van de kosten die de samenleving in haar geheel moet dragen. Het is niet zozeer het bedrag van de vervoersheffingen, maar wel het heffingstelsel zelf en de manier waarop de heffingen worden toegepast op de verschillende categorieën weggebruikers die moeten worden gewijzigd.

Het voorgestelde kader heeft betrekking op het trans-Europese vervoersnetwerk en op iedere andere verbinding in de richting waarvan de verkeersstromen op het trans-Europese wegennet zich kunnen verplaatsen en die rechtstreeks concurreert met bepaalde delen van dit wegennet. Zulke verkeersstromen hebben nadelige gevolgen voor de regeling en doorstroming van het verkeer alsook voor het aantal ongevallen; daarom was het passend om ze in te bouwen in de werkingssfeer van de Gemeenschapsrichtlijn. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel behouden de lidstaten de vrijheid tolgelden te heffen op wegen die niet onder het voorstel tot richtlijn vallen, zolang zij de regels en beginselen van het EG-Verdrag respecteren.

De huidige wetgeving legt enkel een vaag verband tussen de heffingen en de schade aan infrastructuurvoorzieningen, de mate van congestie of de ongevallenrisico's. In het voorstel voor een richtlijn wordt de lidstaten daarom de mogelijkheid geboden de tolgelden te variëren op basis van verschillende factoren: de afgelegde afstand; de aan de wegen toegebrachte schade naar gelang van het type voertuig; het milieueffect op basis van de EURO-emissienormen voor vrachtauto's; het tijdstip van de dag en de mate van congestie op de betrokken weg. Terwijl de bestaande Gemeenschapsregels enkel van toepassing zijn op zware vrachtvoertuigen van minstens 12 ton, heeft het door de Commissie voorgestelde systeem betrekking op alle voor goederentransport gebruikte vrachtwagens van meer dan 3,5 ton.

De opbrengsten uit de infrastructuurheffingen dienen te worden aangewend voor de vervoerssector. In bepaalde gevallen moet kruisfinanciering mogelijk zijn van infrastructuurvoorzieningen die een alternatief voor het wegvervoer bieden. Daartoe bepaalt het voorstel van de Commissie dat de opbrengsten uit het heffingenstelsel aangewend dienen te worden voor het onderhoud van de wegeninfrastructuur waarop die heffingen worden toegepast, alsmede ten behoeve van de vervoerssector in zijn geheel, onder waarborging van een evenwichtige uitbreiding van de vervoersnetwerken.

Het voorstel voor een richtlijn staat lidstaten toe hogere tolgelden op te leggen voor routes in bijzonder kwetsbare gebieden, met name de berggebieden. Dergelijke verhogingen zullen worden toegepast met het oog op kruisfinanciering van de investeringskosten voor andere vervoersinfrastructuur van aanmerkelijk Europees belang. De aanleg van dergelijke infrastructuur is meer dan nodig, gezien het aanbod en de toename van het verkeer in deze gebieden.

Naast het werk dat de Commissie verricht omtrent tarifering van het infrastructuurgebruik, leidt zij momenteel een onderzoek op het gebied van kwetsbare gebieden en vervoer. Het onderzoek moet einde 2003 afgerond zijn. De Commissie zal dan de resultaten publiceren en overwegen welke actie hieruit moet voortvloeien.

(1)  COM(2001)370 def.

(2)  COM(2003) 448 def.

(3)  Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, PB L 187 van 20.7.1999.