SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2564/03 van Mario Borghezio (NI) aan de Commissie. Schending door Poolse autoriteiten van de algemene beginselen van het communautair recht.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2564/03 van Mario Borghezio (NI) aan de Commissie. Schending door Poolse autoriteiten van de algemene beginselen van het communautair recht.
13.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/177
Betreft:
Exploitanten van de veerdiensten over het Kanaal
Er zijn al eerder vragen gesteld aan de Commissie over de mogelijke kartelpraktijken van de exploitanten van de veerdiensten over het Kanaal en de Eurotunnel (P-3419/00 (1)). In zijn antwoord geeft Commissielid Monti aan dat er werkelijke concurrentie tussen de exploitanten van de veerdiensten over het Kanaal zou moeten zijn.
Verschillende kiezers hebben mij erop gewezen dat de exploitanten van de veerdiensten en de Eurotunnel feitelijk een kartel vormen. Hoewel er verschillende prijzen vermeld staan moet er gedurende het zomerseizoen £300 worden betaald voor een vijfdaags retourbiljet. Zij hebben de indruk dat zij voor dit traject meer moeten betalen dan voor andere verbindingen in de EU (die worden verzorgd door Griekse en Italiaanse veerdiensten). Meer informatie kan worden verkregen op de website die is samengesteld door mensen die hier hun beklag over doen, [http://www.channelpirates.com].
Zou de Commissie commentaar kunnen leveren op de prijsvorming van de exploitanten van de veerdiensten en de Eurotunnel? En is zij van mening dat deze exploitanten in strijd met de mededinging handelen?
Het geachte parlementslid is er wellicht van op de hoogte dat de Commissie onlangs onaangekondigde gelijktijdige inspecties heeft gehouden bij enkele exploitanten van veerdiensten over het Kanaal (2). Het doel van deze inspecties was na te gaan of deze ondernemingen onder andere afspraken maken inzake prijzen en handelsvoorwaarden, zoals wordt gesuggereerd door de informatie waarnaar het geachte parlementslid verwijst.
Zulke onaangekondigde inspecties vormen de voorbereiding van het onderzoek inzake vermoedelijke kartels. Zoals het geachte parlementslid zal begrijpen, kan de Commissie in deze fase van het onderzoek nog geen verdere uitspraken doen.
(1) PB C 151 E van 22.5.2001, blz. 164.
(2) MEMO/03/168 van 3 september 2003; Verklaring van de woordvoerder betreffende inspecties bij veerdiensten over het Kanaal.
Betreft:
Schending door Poolse autoriteiten van de algemene beginselen van het communautair recht
In augustus 1999 heeft de Italiaans-Poolse Paetz Karoline, die getrouwd was met de Italiaanse burger Paolo Pozza, besloten niet terug te keren naar Italië en de twee dochters Federica en Annamaria Pozza bij zich te houden. De meisjes zijn resp. 2 en 7 jaar oud en hebben het Italiaanse staatsburgerschap.
De kinderrechter in Venetië heeft bij twee vonnissen de dochters toegewezen aan hun vader Paolo Pozza. De rechtbank van Poznan heeft vervolgens 19 vonnissen gewezen ten gunste van de vader, daarbij vaststellend dat de meisjes naar Italië moesten terugkeren en steeds weer hamerend op het bezoekrecht van de vader dat Karolina Paetz nooit heeft toegestaan.
De terugkeer van de meisjes naar Italië is elke keer verijdeld door het achterhouden van kennisgevingen, verwijtbaar aan de Poolse autoriteiten, waardoor mevrouw Karolina Paetz tevoren wordt op de hoogte gesteld van de door de rechter vastgestelde data. Daarmee kon zij zich onttrekken aan de oproep.
Vindt de Commissie ook niet dat in dit geval Polen - dat de Conventie van Den Haag heeft ondertekend over repatriëring van minderjarigen en dat de Conventie van Luxemburg heeft ondertekend over wederzijdse erkenning van in andere landen gewezen vonnissen - ernstig in overtreding is van de algemeen aanvaarde rechtsregels en zich daarmee schuldig maakt aan een ernstige inbreuk op de algemene beginselen van het communautair recht en de rechten van de mens?
De door het geachte parlementslid aan de orde gestelde moeilijkheden in verband met de tenuitvoerlegging van beslissingen waardoor de terugkeer van ongeoorloofd overgebrachte of vastgehouden kinderen wordt gelast, zijn de Commissie bekend. De Commissie wijst het geachte parlementslid er echter op dat het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen geen deel uitmaakt van het Gemeenschapsrecht en het Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen evenmin. Bijgevolg is de Commissie niet bevoegd voor de controle en tenuitvoerlegging van genoemde verdragen.
De rechten van het kind om regelmatig contacten te onderhouden met zijn ouders zijn vastgelegd in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, dat gebaseerd is op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Het Handvest van de grondrechten is echter in dit geval niet van toepassing, aangezien het beperkt is tot de toepassing van het Gemeenschapsrecht.
Momenteel bestaat er geen communautaire wetgeving over ontvoering van kinderen. De Commissie wijst het geachte parlementslid wel op het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (1), die in de komende maanden zal worden goedgekeurd. Een van de belangrijkste doelstellingen van de toekomstige verordening is ontvoering van kinderen door hun ouders binnen de Europese Unie te ontmoedigen door ervoor te zorgen dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het kind vóór zijn ontvoering zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven voor het nemen van een definitieve beslissing betreffende het gezag. Tevens zal de verordening een aanvulling vormen op het Verdrag van 's-Gravenhage inzake internationale ontvoering van kinderen en de toepassing ervan in de Gemeenschap verbeteren door strikte procedureregels op te leggen die de terugkeer van het kind versnellen.
(1) PB C 203 E van 27.8.2002.
(1) PB L 309 van 27.11.2001.
(2) PB L 257 van 10.10.1996.
(3) McCrory and Hobbs, JEQ, 2001. 30: 345-355.
Betreft:
Tegenwerking bij toevoeging van glucose en koolstof aan drijfmest ter bescherming van agrarische bodems tegen verontreiniging en ammoniakuitstoot
Bron: TV Nederland-3, NOVA 22 juli 2003.
De landbouw is de belangrijkste oorzaak van de emissie van ammoniak in de atmosfeer, en ammoniak is een van de verontreinigende stoffen die verantwoordelijk zijn voor de overschrijding van de kritische belasting voor verzuring en eutrofiëring.
Krachtens Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (1) moeten de lidstaten programma's opstellen met maatregelen om de emissie van verzurende en eutrofiërende verontreinigende stoffen te beperken, teneinde ervoor te zorgen dat de kritische belastingen en kritische niveaus niet worden overschreden en dat het milieu en de volksgezondheid beter worden beschermd. In bijlage I bij de richtlijn zijn nationale emissieplafonds vastgesteld die uiterlijk in 2010 moeten worden bereikt.
In de richtlijn zijn evenwel geen specifieke maatregelen vastgesteld om dat doel te bereiken; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt volledig bij de lidstaten, die zelf programma's moeten vaststellen naargelang van de na te streven vermindering. Er zij op gewezen dat een vermindering met meer dan 40 % ten opzichte van 1990, zoals in Nederland vereist is, inhoudt dat een hele reeks maatregelen voor de vermindering van de emissie van ammoniak moet worden uitgevoerd, inclusief specifieke maatregelen om de emissie van ammoniak als gevolg van het uitrijden van drijfmest sterk te verminderen.
Het verminderen van de emissie van ammoniak is ook een van de verbintenissen waartoe de partijen (inclusief alle lidstaten) die het Gothenburg-Protocol van 1 december 1999 bij de "UN/ECE-LRTAP" (United Nations-Economic Commission for Europe Convention on long range transboundary air pollution), gericht op de vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon, hebben ondertekend. Het protocol bevat een specifieke bijlage (bijlage IX) met een lijst van maatregelen om de ammoniakemis sie in de landbouw te verminderen, gebaseerd op de werkzaamheden van een panel van deskundigen van de diverse partijen bij de "Convention". Met betrekking tot het uitrijden van drijfmest op landbouwgrond zijn methoden vereist die een minimale doeltreffendheid van 30 % garanderen, waaronder het injecteren van de mest.
Met betrekking tot de maatregelen om de emissie in de intensieve veehouderij, inclusief de ammoniake-missie in de lucht, te verminderen, heeft de Commissie, teneinde de tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (2) te stimuleren, in samenwerking met de lidstaten, zowel het onderzoek naar de bestaande technieken als de identificatie van de beste beschikbare technieken gestimuleerd.
In het "Best Available Technique Reference Document (BREF)" inzake de intensieve pluimvee- en varkenshouderij, dat in juli 2003 officieel is goedgekeurd, is een lijst opgenomen van de beste beschikbare technieken voor de vermindering van de emissies bij huisvesting, opslag en verspreiding, gebaseerd op de grondige werkzaamheden van een panel van deskundigen, gecoördineerd door het IPPC-Bureau in Sevilla. Mestinjectie behoort tot de beste beschikbare technieken om emissie van ammoniak bij het verspreiden van mest te voorkomen; de vermindering bedraagt 80 % in vergelijking met het referentiesysteem (gewoon uitrijden van de mest).
Op grond van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat, bij de huidige kennis op het betrokken gebied, mestinjectie de meest efficiënte manier is om de emissie van ammoniak te verlagen wanneer drijfmest op het land wordt verspreid, op voorwaarde dat deze techniek juist wordt toegepast. De programma's met maatregelen om de ammoniakemissie te verminderen, behoren evenwel tot de bevoegdheden van de lidstaten, die een hele reeks maatregelen kunnen toepassen in de verschillende opeenvolgende stadia van het mestbeheer: huisvesting van de dieren, opslag van de mest en verspreiding van de mest.
Voor het verspreiden van de mest kunnen diverse technieken worden gebruikt naargelang van het gewastype, de verwachte vermindering van de ammoniakemissie, en de eigenschappen en kenmerken van de grond; de technieken kunnen worden aangepast aan de plaats, met inachtneming van goed onderbouwde wetenschappelijke constateringen inzake nadelige effecten van bepaalde technieken in bepaalde gevallen.
Met betrekking tot het gebruik van additieven in het kader van het mestbeheer is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek verricht om na te gaan of dergelijke additieven doeltreffend zijn om de ammoniakemissie en geurhinder tegen te gaan.
De resultaten van het onderzoek zijn de Commissie bekend. In een recent overzicht van experimenten die door de diverse onderzoeksinstellingen zijn uitgevoerd naar verschillende soorten additieven om ammoniak- en geuremissie tegen te gaan (3) zijn onder andere de resultaten opgenomen van proeven naar de gevolgen van labiele koolstofbronnen, zoals glucose, als mogelijke oorzaak van verzuring. Die bronnen, die leiden tot een verlaging van de pH in drijfmest als gevolg van organische zuurvorming door anaërobe bacteriën, kunnen resulteren in een verlaging van de vervluchtig ing van ammoniak, die sterk afhankelijk is van de pH. De auteurs komen tot de conclusie dat de hoeveelheid substraat die normaliter vereist is om een aanzienlijke daling van de pH uit te lokken, ertoe leidt dat het gebruik dit type additief economisch niet rendabel is. Zij merken evenwel op dat, wanneer de zuurproductie uit glucose kan worden geoptimaliseerd, dat een doeltreffend en veilig middel zou zijn om vervluchtiging van NH3 te voorkomen.
De Commissie zou in elk geval graag zien dat in de verschillende lidstaten verder wetenschappelijk onderzoek wordt verricht aangaande het gebruik van additieven met het oog op vermindering van de emissie, met toepassing van verantwoorde en stringente proefnormen ten einde ervoor te zorgen dat de resultaten betrouwbaar zijn.
Met betrekking tot additieven om het mestbeheer te verbeteren, kan er ook worden aan herinnerd dat de Commissie (directoraat-generaal Onderzoek) in het kader van de "European Co-operative Research Action for Technology (CRAFT)" van het Programma BRITE EURAM (dat gericht is op het stimuleren van technologische innovatie in het MKB via onderzoek en technologische ontwikkeling) een proefproject heeft gefinancierd inzake additieven voor de vermindering van ammoniak- en geuremissie van dierlijke mest (RAPID-QLK5-CT-2001-70429), dat in december 2003 zal voltooid zijn.
(1) PB C 203 E van 27.8.2002.
(1) PB L 309 van 27.11.2001.
(2) PB L 257 van 10.10.1996.
(3) McCrory and Hobbs, JEQ, 2001. 30: 345-355.