SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2895/03 van Dana Scallon (PPE-DE) aan de Commissie. Ierse schapenhouders.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2895/03 van Dana Scallon (PPE-DE) aan de Commissie. Ierse schapenhouders.
27.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/440
Betreft:
Internationale architectuurwedstrijd "Sentiers de l'Europe" en het Jean Reyplein
Deze vraag sluit aan bij vraag E-0405/03 (1).
1. || Het staat vast dat bij de internationale architectuurwedstrijd "Les Sentiers de l'Europe" niet aan de vereisten inzake onafhankelijkheid van de jury is voldaan. Er zijn namelijk directe en formele economische banden aangetoond tussen de voorzitter van de jury en de tweede laureaat (zie het uittreksel uit het Belgisch staatsblad nr. 980804 - Atelier Espace Léopold S.A.).
2. || De opdracht voor dienstverlening voor het "Plein van de Europese Unie" (Jean Reyplein) is door de Belgische autoriteiten aan het architectenbureau ODC gegund. Kan de Commissie, naar aanleiding van de contacten tussen haar en de Belgische autoriteiten (antwoord van 21 mei 2003 van de heer Kinnock op vraag E-0405/03), aangeven of daarbij de bepalingen van de Europese Richtlijn 92/50/EEG (2) van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening wel degelijk zijn nageleefd?
Een klachtenprocedure over de internationale architectuurwedstrijd "Paden van Europa" is bij beschikking van de Commissie van 24 april 2002 gesloten. De Commissie legt nu contacten met het Brusselse Gewest om de terugbetaling van de aan de winnaar toegekende prijs te bespreken. Bij deze contacten wil de Commissie het ook hebben over de mogelijke banden van de voorzitter van de jury met de tweede laureaat.
Wat de gunningsprocedure voor de studie voor het Plein van de Europese Unie betreft, verwijzen we het geachte parlementslid naar de brief van de adjunct-directeur-generaal van directoraat-generaal Interne markt van 4 augustus 2003 aan het geachte parlementslid. Hierin is uiteengezet dat de opdracht in 1986 aan ODC is gegund volgens de toen geldende Belgische wet. Richtlijn 92/50/EEG (3) is pas na de gunning in werking getreden en kon dus niet worden toegepast.
(1) PB C 268 E van 7.11.2003, blz. 98.
(2) PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1.
(3) Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening.
Betreft:
Ierse schapenhouders
In hoeveel lidstaten wordt geëist dat op eenzelfde boerderij hetzelfde aantal schapen op omheinde weides wordt gehouden als op aangrenzende, niet-omheinde heuvelgebieden die gemeenschappelijke eigendom zijn?
Heeft de Commissie om slachting van 800000 schapen verzocht in het belang van de milieubescherming van de Ierse heuvelterreinen?
Kan de Commissie verduidelijken hoeveel schapen op de Ierse heuvelgebieden zij wil laten slachten?
In de andere lidstaten lijkt er geen sprake te zijn van de situatie waarin "een lidstaat eist dat op eenzelfde boerderij hetzelfde aantal schapen op omheinde weides wordt gehouden als op aangrenzende, niet-omheinde heuvelgebieden die gemeenschappelijke eigendom zijn". In een bepaling van het huidige artikel 13 van Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 (1) tot vastlegging van voorwaarden voor verbintenissen om de veehouderij te extensiveren staat onder punt b) dat "het veebeslag zodanig over het bedrijf dient te worden gespreid dat de volledige beweide oppervlakte wordt onderhouden, waarmee overbeweiding en onderbenutting worden voorkomen".
De Commissie heeft niet specifiek om de in het tweede en derde deel van de vraag genoemde slachting van 800000 schapen verzocht maar veeleer om cross compliance van de Rural Environmental Protection Scheme (regeling inzake de bescherming van het landelijk milieu, "REPS") en Sheep Headage-regelingen en om de nakoming van communautaire vereisten op het gebied van habitatbescherming als vastgelegd in Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (2) en Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (3). Op 13 juni 2002 is Ierland door het Hof van Justitie veroordeeld in verband met een wijdverbreid verlies aan vegetatie en sterke erosie gekoppeld aan buitensporige hoeveelheden schapen in het westen van Ierland (zaak C-117/00). Het land is verplicht maatregelen te nemen om dit arrest van het Hof zo snel mogelijk na te komen. Teneinde het probleem van de overbegrazing door schapen op gebieden die gemeenschappelijk eigendom zijn (commonages) en daaruit voortvloeiende milieuschade in dergelijke gevoelige gebieden aan te pakken, werden maatregelen voor het terugdringen van de veestapel noodzakelijk geacht. Derhalve werd in 1998 in het kader van het REPS een aanvullende maatregel A door de Commissie goedgekeurd om boeren in die gebieden te compenseren voor het volgen van een milieuplan voor de landbouw waarmee het aantal schapen zou worden teruggebracht tot een duurzame veebezetting. Het plan diende speciale voorwaarden te bevatten om het herstel van aangetaste gebieden mogelijk te maken. Het milieuplan voor de landbouw diende in overeenstemming te zijn met voor ieder commonage op te stellen kaderplannen.
Terwijl de kaderplannen voor de commonages werden vastgesteld, werden er tussentijdse maatregelen genomen om het probleem van de overbeweiding aan te pakken in zes westelijke graafschappen waarin de milieuschade ernstiger vormen had aangenomen. Dit vereiste de onmiddellijke vermindering van het aantal schapen met 30 % en ongeveer 140000 schapen werden in de periode november/december 1998 permanent verwijderd van de commonages in deze graafschappen. Een dergelijke cross compliance-maatregel was in werking getreden vóór de betalingen in 1998 van de Sheep Headage-regelingen. De Sheep Headage-betalingen aan boeren voor het jaar 1999 en het jaar 2000 waren beperkt tot het aantal waarvoor een aanvraag was ingediend met een algemeen plafond van 70 % van de boeren die in 1998 aanspraak konden maken op de regeling.
Met ingang van 2001 werd volledige cross compliance geïntroduceerd. Het is een voorwaarde van de headage-regelingen voor 2001 dat boeren met land dat gemeenschappelijk eigendom is, moeten deelnemen aan een goedgekeurd REPS-plan (met inbegrip van maatregel A) of aan een nationaal plan (de in 2003 door de Commissie goedgekeurde regeling voor staatssteun) voordat er betalingen gedaan kunnen worden in het kader van de ooienpremieregeling en de regeling inzake compenserende vergoedingen voor minder ontwikkelde gebieden. Informatie betreffende de vermindering van het aantal schapen als gevolg van cross compliance sinds 2001 is niet beschikbaar.
(1) Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), PB L 74 van 15.3.2002.
(2) PB L 103 van 25.4.1979.
(3) PB L 206 van 22.7.1992.
(1) PB C 280 E van 21.11.2003, blz. 62.
Betreft:
Opschorting van samenwerkingsovereenkomsten en uitstel van de ondertekening van samenwerkingsakkoorden
In zijn antwoord op mijn vraag E-0520/03 (1) van 13 februari 2003 omtrent de eerbiediging van de vrouwenrechten in Pakistan, informeerde de Raad me dat tot op heden geen enkele overeenkomst met een derde land waarin een mensenrechtenclausule als "essentieel element" was opgenomen, werd opgeschort.
Wel schortte de EU in een aantal gevallen waarbij de essentiële elementen van de overeenkomst werden geschonden, sommige bepalingen van de overeenkomst op. Dit was het geval voor de financiële bepalingen van het akkoord van Cotonou met Zimbabwe (2002), de Comoren (2000), Ivoorkust (2000), Fiji (2000), Haïti (2000) en Liberia (2001). Welke schendingen van de essentiële elementen vonden in deze zes verschillende landen plaats?
In het geval van Kroatië (1995), Pakistan (1999), Algerije (1998) en Rusland (1995) werd de ondertekening van de samenwerkingsakkoorden uitgesteld vanwege bezorgdheid op het gebied van de mensenrechten. Mensenrechten is natuurlijk een breed begrip. Over welke schendingen van de mensenrechten ging het hier in deze vier landen?
De Commissie hecht groot belang aan de mensenrechtenclausule in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen en beschouwt dit als een positief instrument om mensenrechten en democratie te bevorderen. Structurele uitwisselingen met derde landen op basis van deze clausule bieden een betere mogelijkheid om de doelstellingen van de clausule te verwezenlijken dan het toepassen van starre criteria voor de schorsing van delen van een overeenkomst. De Commissie is het er desalniettemin mee eens dat in sommige omstandigheden strafmaatregelen noodzakelijk zijn. Wanneer dergelijke maatregelen uiteindelijk genomen worden, na zorgvuldige beoordeling van de specifieke situatie in het betreffende land, is het van belang niet alleen na te denken over het effect van de maatregelen, maar ook over de voorwaarden waaronder ze weer opgeheven kunnen worden.
Sinds 1996 is een aantal malen een beroep gedaan op de mensenrechtenclausule, waaronder met betrekking tot een aantal door het geachte parlementslid genoemde landen, ter onderbouwing van het verzoek tot een officiële overlegprocedure met een derde land of de schorsing van de samenwerking en het opleggen van andere sancties. In al deze gevallen werd de mensenrechtensituatie in het betreffende land zorgvuldig beoordeeld. Daarbij vermeed de Commissie een "mechanische" of "typologische" methode, waardoor alle aspecten van de precaire situatie in het betreffende derde land onvoldoende in ogenschouw zouden zijn genomen.
De Commissie hanteert dezelfde aanpak bij een besluit over het vertragen of uitstellen van onderhandelingen over of de ondertekening van een bilaterale overeenkomst, zoals het geachte parlementslid beschrijft.
(1) Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), PB L 74 van 15.3.2002.
(2) PB L 103 van 25.4.1979.
(3) PB L 206 van 22.7.1992.
(1) PB C 280 E van 21.11.2003, blz. 62.