SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3016/03 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Europees Jaar van de Gehandicapten.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3016/03 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Europees Jaar van de Gehandicapten.
13.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/258
Betreft:
Europees Jaar van de Gehandicapten
Nu het Europees Jaar van de Gehandicapten bijna afgelopen is, zwelt de kritiek van gehandicaptenorganisaties over het uitblijven van steun en financiële middelen, zowel op nationaal als op communautair vlak, aan, met name van Portugese organisaties als CNOD, om te participeren in diverse activiteiten ten bate van gehandicapten.
Een van de belangrijkste eisen is het opstellen van een ontwerprichtlijn overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag met als doel de bestrijding van discriminatie op grond van een handicap, zoals bovendien is bepaald in het verslag over de uitvoering van de "Agenda voor het sociaal beleid: scorebord voor de uitvoering 2002" (A5-0247/2003), waarvan ik rapporteur was. Het verslag is op 3 september 2003 door het Europees Parlement goedgekeurd.
Welke initiatieven heeft de Commissie in dat verband genomen als antwoord op de hierboven genoemde kritiek?
Artikel 2 van het Besluit van de Raad 2001/903/EG van 3 december 2001 betreffende het Europees Jaar van personen met een handicap (1) stelt de doelstellingen van het Europees Jaar vast. Deze omvatten bewustmaking, uitwisseling van goede praktijken en versterking van samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen. Ingevolgevartikel 11 was voor het Europees Jaar van personen met een handicap 12 miljoen euro beschikbaar.
Nu reeds kan worden gezegd dat de doelstellingen van het Europees Jaar van personen met een handicap met succes werden bekroond. Het enthousiasme van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en andere betrokken partijen blijkt uit de duizenden activiteiten die in 2003 werden ontwikkeld. Een gevolg van de grote interesse in het Europees Jaar van personen met een handicap is dat niet alle activiteiten konden worden ondersteund binnen het voorziene financiële kader.
Het Europees Jaar van personen met een handicap is echter geen doel op zichzelf. De Commissie en alle lidstaten hebben als opdracht ervoor te zorgen dat het Europees Jaar van personen met een handicap naar behoren wordt opgevolgd. Portugal is bijvoorbeeld van plan om een nieuwe algemene basiswet betreffende handicaps en chronische ziekten in te dienen alsook een wet betreffende niet-gouvernementele organisaties die de belangen vertegenwoordigen van personen met een handicap en van personen met een chronische ziekte en een nationaal actieplan ter bevordering van toegankelijkheid (2004-2011).
De Commissie heeft een mededeling opgesteld over de follow-up van het Europees Jaar van personen met een handicap waarin een in etappen uit te voeren, meerjarig actieplan wordt ingevoerd, dat als einddatum het jaar 2010 heeft. Doel van dit actieplan is om gehandicaptenvraagstukken een plaats te geven in al het relevante beleid van de Gemeenschap en om op belangrijke terreinen concrete activiteiten ter bevordering van de integratie van personen met een handicap ten uitvoer te brengen. In de voorgestelde aanpak spelen de volgende drie algemene doelstellingen een centrale rol: volledige toepassing van Richtlijn (2000/78/EG) van de Raad (2), versterkte mainstreaming van gehandicaptenvraagstukken in al het relevante beleid van de Gemeenschap en verbetering van de toegankelijkheid voor iedereen.
Met betrekking tot een richtlijn betreffende personen met een handicap overeenkomstig artikel 13 is de Commissie van mening - zoals uiteengezet in haar antwoord op schriftelijke vraag E-2112/2003 van de heer de Rossa (3) - dat de huidige prioriteit erin bestaat te garanderen dat de bestaande communautaire wetgeving (Richtlijn 2000/78/EG) volledig wordt omgezet in nationaal recht.
Wat de toekomst van het EU-beleid inzake antidiscriminatie betreft, is de Commissie voornemens om in het voorjaar van 2004 het startsein te geven voor een openbare raadplegingsprocedure (Groenboek) over de strategie die in de toekomst bij de bestrijding van discriminatie gevolgd zou moeten worden. In het desbetreffende groenboek zal een inventarisatie worden gemaakt van de vooruitgang die bij het antidiscriminatiebeleid van de EU geboekt is en zullen vraagstukken over de toekomstige beleidsontwikkeling aan de orde worden gesteld. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan de uitdagingen die de uitbreiding van de EU met zich meebrengt.
(1) PB L 335 van 19.12.2001.
(2) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, PB L 303 van 2.12.2000.
(3) PB C 11 E van 15.1.2004, blz. 248.
Betreft:
Discriminatie van werknemers van de Griekse nationale telefoonmaatschappij
Bepaalde ondernemingen maken zich schuldig aan discriminatie van werknemers op grond van de leeftijd van hun aanwerving. Een van deze ondernemingen is de Griekse telefoonmaatschappij (OTE), die in haar advertenties voor de aanwerving van personeel met ervaring als telefonist en met een tijdelijk contract voor een deeltijdwerk, de leeftijdsgrens op 30 of 26 jaar legt. Met deze praktijk worden al tientallen jaren heel wat werknemers, voor het grootste deel vrouwen (95 procent van de telefonisten zijn vrouwen), verhinderd om met gebruikmaking van hun ervaring te blijven werken, omdat zij hun contract niet kunnen vernieuwen wanneer zij deze leeftijdsgrens overschrijden.
Deze praktijk vormt een schending van clausule 5, lid 1 van de richtlijn 97/81/EG (1), doordat belemmeringen worden gecreëerd voor de mogelijkheden voor deeltijdwerk, en ook van de richtlijn 76/207/EEG (2) betreffende de tenuitvoerlegging van beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Dit wordt ook bevestigd in het arrest van het Hof van Justitie zaak C-77/2002, waarin wordt gesteld dat: "aanzienlijk meer vrouwen dan mannen in deeltijd werken en derhalve op grond van dit voorschrift uitgesloten zijn van de regeling deeltijdarbeid voor oudere werknemers".
Is er volgens de Commissie sprake van discriminatie wanneer in een advertentie voor een vacature een op het eerste gezicht neutrale bepaling, zoals die van de leeftijdgrens, voorkomt, welke leidt tot discriminatie van de bestaande werknemers die hun contract willen vernieuwen?
Het geachte parlementslid vraagt de Commissie of de Griekse telefoonmaatschappij zich door de toepassing van een leeftijdsgrens voor aanwerving schuldig maakt aan indirecte discriminatie op grond van geslacht gezien het feit dat vooral vrouwen worden getroffen.
Artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden verbieden directe en indirecte discriminatie op grond van geslacht. Volgens de definitie van indirecte discriminatie in Richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, is er sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze een wezenlijk groter gedeelte van de leden van één geslacht benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze passend en noodzakelijk is en kan worden gerechtvaardigd door objectieve factoren die geen verband houden met het geslacht van de betrokkenen.
De aandacht van het geachte parlementslid wordt erop gevestigd dat Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (3) uiterlijk op 2 december 2003 door de lidstaten ten uitvoer moet zijn gelegd. Deze richtlijn verbiedt discriminatie op grond van godsdienst en overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid met betrekking tot arbeid en beroep. Artikel 6 van de richtlijn stelt evenwel dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, zoals legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de arbeidsmarkt.
De termijn voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG is nog niet verstreken en de Commissie heeft nog geen kennisgeving van Griekenland betreffende zijn uitvoeringsmaatregelen ontvangen. Zodra de Commissie hiervan in kennis is gesteld, zal zij nagaan of de maatregelen in overeenstemming zijn met de richtlijn en in het bijzonder of de door het geachte parlementslid vermelde praktijk gerechtvaardigd is op grond van de uitzondering in artikel 6 van de richtlijn.
Omdat de Griekse telefoonmaatschappij een overheidsinstantie is, zal de Commissie ondertussen contact met de Griekse autoriteiten opnemen om meer informatie te verkrijgen over de door het geachte parlementslid vermelde praktijk met als doel te bepalen of de praktijk een vorm van indirecte discriminatie tegen vrouwen inhoudt. De Commissie zal contact met het geachte parlementslid opnemen zodra zij in het bezit is van de vereiste informatie.
(1) PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9.
(2) PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40.
(3) PB L 303 van 2.12.2000.