SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3345/03 van John Bowis (PPE-DE) aan de Commissie. Villa's van Palladio.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3345/03 van John Bowis (PPE-DE) aan de Commissie. Villa's van Palladio.
27.3.2004 || NL || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/527
Betreft:
Villa's van Palladio
In 1994 werden de villa's van Palladio opgenomen op de lijst van werelderfgoed. Momenteel wordt voorgesteld een autosnelwegtraject door de regio Veneto aan te leggen met zeven afritten en tolpoorten - de zuidelijke Valdastico-snelweg.
Is de Commissie voornemens om, onder erkenning van het recht van de Italiaanse regering om zelf te beslissen over de aanleg van wegen, met de Italiaanse autoriteiten samen te werken om ervoor te zorgen dat deze wegenbouwplannen de villa's van Palladio en het omringende landschap geen schade zullen toebrengen en er een volledige en uitgebreide milieu-effectbeoordeling van de voorstellen zal worden uitgevoerd?
Is de Commissie voorts voornemens met de Italiaanse regering in discussie te treden over de vraag of de aanleg van de zuidelijke Valdastico-snelweg wel noodzakelijk is gezien de toereikendheid van bestaande snelweg A22 en de provinciale weg SS247 en gezien het feit dat de noordelijke Valdastico-snelweg zeer weinig wordt gebruikt?
Volgens Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (de MEB-richtlijn), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 (1), moeten de lidstaten ervoor zorgen dat, alvorens toestemming voor de ontwikkeling wordt gegeven, projecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu, vanwege onder andere hun aard, omvang of ligging, onderworpen worden aan een milieueffectbeoordeling. Deze projecten worden genoemd in artikel 4, waarin wordt verwezen naar: de bijlagen I en II van de richtlijn. De aanleg van autowegen valt onder bijlage I, punt 7, onder b), uit hoofde waarvan een milieueffectbeoordeling (MEB) verplicht is.
In een dergelijk geval zouden de Italiaanse autoriteiten maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de procedure voor de milieueffectbeoordeling wordt toegepast. Deze omvat:
a) een beschrijving van alle milieuaspecten die aanzienlijke gevolgen zouden kunnen ondervinden van het voorgestelde project, zoals archeologisch erfgoed, landschap, bevolking, enz. (overeenkomstig artikel 5 en bijlage IV),
b) overleg met het publiek en andere voor milieu bevoegde autoriteiten en
c) publicatie van het genomen besluit met vermelding van de aan de voor de toestemming ontwikkeling opgelegde voorwaarden, de belangrijkste redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd en, waar nodig, een beschrijving van de belangrijkste maatregelen om de meeste schadelijke gevolgen te voorkomen, te verminderen en, zo mogelijk, ongedaan te maken.
Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming voor de ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de overlegresultaten en de overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verkregen informatie.
De Commissie heeft het door het geachte parlementslid aan de orde gestelde vraagstuk reeds onderzocht en in dit specifieke geval niets aangetroffen dat een inbreuk zou kunnen zijn op voornoemde richtlijn. Bovendien bevat de MEB-richtlijn geen juridische voorschriften uit hoofde waarvan de wenselijkheid van een project of van de toestemming voor de ontwikkeling zelf zou kunnen worden betwist.
(1) PB L 73 van 14.3.1997.
Betreft:
Veenverschuiving Derrybrien windpark
Door anekdotisch en fotografisch materiaal worden reeds sterke indicaties geleverd dat de omvangrijke veenverschuiving die op donderdag, 16 oktober inzette bij Derrybrien, Loughrea, het gevolg is van de bouw van een windpark van 60MW, dat eigendom is van Hibernian Windpower Ltd, een dochteronderneming van ESB, die tot dusverre echter geen verantwoordelijkheid heeft aanvaard. De verschuiving strekt zich momenteel uit over een oppervlak van 50 ha. en twee toegangswegen tot het daar liggende dorp zijn afgesloten. Het project bestaat o.m. uit twee steengroeven waarvoor geen vergunning is verleend, in verband waarmee springstoffen worden gebruikt en zeer zware voertuigen zich verplaatsen over onstabiele drijvende wegen op bedekkingsveen tot een diepte van zes meter in een berghelling. Een groot aantal planningsvoorwaarden waaraan moest worden voldaan vóór het begin van de werkzaamheden is door de projectontwikkelaar niet nageleefd, en over een aantal is nog geen definitief besluit genomen, o.a. over een verplichting tot beëindiging/ontmanteling van het project.
Afgezien van het belangrijkste veiligheidsvraagstuk, met inbegrip van het gevaar voor het dorp in het gebied, zijn thans ook waterlopen en de plaatselijke wateraanvoer bedreigd o.a. in het nabijgelegen Lough Cutra, dat in een geprojecteerd SBG gelegen is. Eén van de redenen dat het districtsbestuur van Galway in eerste instantie toestemming heeft geweigerd voor de derde fase van dit project was zijn overtuiging dat in de MEB onvoldoende aandacht was gegeven aan bodemerosie ten gevolge van de bouw. Niettemin heeft An Bord Pleanála het besluit van de planningsinstantie ongedaan gemaakt en vergunning verleend zonder op dit punt voorwaarden te stellen. Het is, met name in Ierland, absoluut van wezenlijk belang dat er veel meer duurzame energie wordt ingezet, maar dit streven kan thans ernstig in gevaar komen ten gevolge van dit soort onzorgvuldige ontwikkeling.
Is de Commissie van oordeel dat deze vraagstukken een belangrijke overweging zijn of dienen te zijn in een MEB? Is de Commissie bereid de planningsinstanties, daar met deze problemen in dit geval in onvoldoende mate rekening is gehouden, te adviseren de ontwikkeling stop te zetten om nog meer gevaren voor milieu en veiligheid en schade aan de ontwikkeling van duurzame energie te voorkomen?
Overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende het milieueffect van bepaalde openbare en particuliere projecten (MEB-richtlijn) (1), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (2), moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alvorens toestemming voor de ontwikkeling wordt gegeven, projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben vanwege onder andere hun aard, omvang en ligging worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling. Deze projecten worden genoemd in artikel 4, waarin wordt verwezen naar: de bijlagen I en II van de richtlijn. De aanleg van windparken valt onder bijlage II, punt 3 (i). Het is aan de lidstaten om te bepalen of een individueel project een aanzienlijk milieueffect zou kunnen hebben. Als een aanzienlijk effect waarschijnlijk is, moeten de lidstaten een milieueffectbeoordeling uitvoeren.
Uit de verstrekte informatie blijkt dat voor dit project een milieueffectrapportage (MER) en dus een MEB is uitgevoerd. Het geachte parlementslid is evenwel van mening dat de in de MER verstrekte informatie, met name over bodemcorrosie, niet adequaat is. Volgens het geachte parlementslid zou de uitvoering van het project een belangrijke veenverschuiving hebben veroorzaakt.
De Commissie zal in het licht van het bovenstaande de zaak met de Ierse autoriteiten onderzoeken en het geachte parlementslid nadere informatie verschaffen.
(1) PB L 175 van 5.7.1985.
(2) PB L 73 van 14.3.1997.