Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0719/04 van Ieke van den Burg (PSE) aan de Commissie. Inzet O & O-fondsen in Nederland in het kader van de Lissabon-strategie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0719/04 van Ieke van den Burg (PSE) aan de Commissie. Inzet O & O-fondsen in Nederland in het kader van de Lissabon-strategie.

3.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 84/857


(2004/C 84 E/0949)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0719/04

van Ieke van den Burg (PSE) aan de Commissie

(10 maart 2004)

Betreft: Inzet O & O-fondsen in Nederland in het kader van de Lissabon-Strategie

Nederland is in het kader van de Lissabon-Strategie en advies van de Raad bezig om samen met sociale partners initiatieven te ontplooien ter bestrijding van werkloosheid onder laaggeschoolden. Een belangrijke manier om deze activiteiten te financieren wordt gevormd door middelen die de sociale partners inbrengen in O & O-fondsen. Deze fondsen zijn private middelen die uit de loonruimte gefinancierd worden. In geval van een bedrijfstak-CAO kunnen de betreffende CAO-bepalingen algemeen-verbindend-verklaard worden. In 2003 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan waarin bevestigd wordt dat de algemeen verbindend verklaring van een CAO geen steunmaatregel van de Staat inhoudt (zaak C01/117HR). Naar verluidt hebben verschillende regeringen de Commissie geschreven over het beleid van het DG Mededinging tot nu toe, dat dergelijke scholingsfondsen wél als staatssteun aanmerkt.

1.

Is de Commissie ook van mening dat de inzet van middelen uit collectief gefinancierde scholingsfondsen voor werkgelegenheidsdoeleinden een positieve bijdrage kan leveren aan de Lissabon-doelstellingen en aan de verbetering van de vaardigheden van werknemers?

2.

Is de Commissie ook van mening dat er strijdigheid bestaat tussen enerzijds de inzet die gevraagd wordt van sociale partners in het kader van de Lissabon-Strategie en anderzijds de houding van de Commissie om deze middelen als staatssteun te kwalificeren?

3.

Kan de Commissie bevestigen dat verschillende regeringen haar hierop hebben aangesproken? Wanneer gaat de Commissie hun antwoorden en wat zal de strekking zijn van dat antwoord?

4.

Is de Commissie bereid om tot een betere interne afstemming van het beleid van haar directoraten-generaal te komen en mee te werken aan een snelle oplossing voor de impasse, zodat O & O-fondsen volop kunnen worden ingezet om de Lissabon-Strategie te ondersteunen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(30 april 2004)

1.

De scholingsfondsen behoren zonder twijfel tot de middelen die op een positieve manier bijdragen tot de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen. Dankzij deze fondsen wordt een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de werkgelegenheid mogelijk en wordt een bijdrage geleverd aan een scholingsbeleid voor levenslang leren.

2.

Bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van staatssteun, houdt de Commissie rekening met de door de andere beleidsterreinen van de Unie nagestreefde doelen, waaronder de doelen van het werkgelegenheidsbeleid, en neemt ze op in haar analyse.

Op basis van objectieve criteria moet de Commissie inderdaad ten eerste bepalen of er sprake is van staatssteun in de zin van het EG-Verdrag. Er is sprake van staatssteun wanneer de staatsmaatregel de vrije concurrentie beknot en de intracommunautaire handel verstoort door één of meerdere bedrijven te bevoordelen. Ten tweede houdt de Commissie bij haar onderzoek naar de verenigbaarheid van de staatssteun met het EG-Verdrag, rekening met de gevolgen voor de andere beleidsterreinen van de Unie, en uiteraard ook met de sociale gevolgen van een maatregel. Er is slechts sprake van onverenigbaarheid tussen de Lissabon-Strategie en het beleid inzake staatssteun indien de ter uitvoering van deze strategie genomen maatregelen als staatssteun zouden worden aangemerkt die onverenigbaar is met het EG-Verdrag.

Tot dusver is er geen enkele beslissing genomen over de kwalificatie van de scholingsfondsen. De mededinging kan in bepaalde omstandigheden worden verstoord door fondsen, maar dit is daarom niet noodzakelijkerwijs het geval voor scholingsfondsen. Rekening houdend met de ontegensprekelijk gunstige sociale effecten van deze fondsen en hun bijdrage aan de Lissabon-doelstellingen, ziet de Commissie geen reden om te geloven dat de haar bekende scholingsfondsen een belangrijke nadelige invloed hebben op de mededinging en de handel op communautair niveau. De Commissie acht het gerechtvaardigd dat overheden maatregelen treffen om bedrijven aan te sporen tot de uitbreiding van de werkgelegenheid en de verhoging van het kwalificatieniveau van werknemers. Bijgevolg zijn de doelstellingen van Lissabon zeker niet onverenigbaar met die van het beleid inzake staatssteun.

3.

Momenteel hebben slechts twee lidstaten contact met de Commissie in verband met scholingsfondsen; en deze dossiers worden momenteel bestudeerd en door de Commissie geanalyseerd in het kader van verschillende beleidsterreinen van de Unie. Er is nog geen definitief standpunt vastgesteld. In elk geval zal de Commissie rekening houden met de gunstige sociale gevolgen van deze maatregelen. Ook is de Commissie bezig een economische aanpak te ontwikkelen waardoor steunmaatregelen, die geen belangrijke impact hebben op de communautaire mededinging en handel, vlot kunnen worden beoordeeld.

4.

De Commissie werkt op basis van permanente coördinatie aan de dossiers van de scholingsfondsen. Door de ontwikkeling van de hierboven vermelde economische aanpak kan de Commissie inschatten wat de gevolgen van deze fondsen zijn en welke positieve bijdrage ze kunnen leveren in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden.