Home

NOTULEN#Donderdag, 12 februari 2004

NOTULEN#Donderdag, 12 februari 2004

22.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 97/572


NOTULEN

(2004/C 97 E/04)

VERLOOP VAN DE VERGADERING

VOORZITTER: Charlotte CEDERSCHIÖLD

Ondervoorzitter

1. Opening van de vergadering

De vergadering wordt om 10.00 uur geopend.

2. Ingekomen stukken

De volgende stukken zijn ontvangen:

1)

Raad en Commissie:

Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (Gecodificeerde versie) (COM(2004) 35 — C5-0063/2004 — 2004/0004(CNS))

verwezen naar

ten principale

JURI

advies

ITRE

rechtsgrondslag

Artikel 100 EGV

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (COM(2004) 2 — C5-0069/2004 — 2004/0001(COD))

verwezen naar

ten principale

JURI

advies

ECON, ITRE, EMPL, ENVI

rechtsgrondslag

Artikel 47, lid 2 EGV, Artikel 55 EGV, Artikel 71 EGV, Artikel 80 EGV

Gewijzigd voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 508/2000/EG van 14 februari 2000 tot oprichting van het programma „Cultuur 2000” (COM(2004) 79 — C5-0070/2004 — 2003/0076(COD))

verwezen naar

ten principale

CULT

advies

BUDG

rechtsgrondslag

Artikel 151 EGV

2)

leden:

2.1)

mondelinge vragen (artikel 42 van het Reglement):

Anna Karamanou, namens de Commissie FEMM, aan de Raad, over gelijkheid van mannen en vrouwen (B5-0064/2004);

Anna Karamanou, namens de Commissie FEMM, aan de Commissie, over gelijkheid van mannen en vrouwen (B5-0065/2004).

2.2)

ontwerpresoluties (artikel 48 van het Reglement):

Jorge Salvador Hernández Mollar, over verhoging van de steun voor Spaanse olijfolie (B5-0062/2004)

verwezen naar

ten principale

AGRI

advies

BUDG

Salvador Garriga Polledo, over een geneesmiddelenbank ter bestrijding van Aids in Afrika (B5-0100/2004)

verwezen naar

ten principale

DEVE

advies

ITRE, ENVI

3. Nucleaire ontwapening (ingediende ontwerpresoluties)

Het debat heeft op woensdag 11 februari 2004 plaatsgevonden (punt 3 van de notulen van 11 februari 2004).

Ontwerpresoluties ingediend overeenkomstig artikel 42, lid 5 van het Reglement, tot besluit van het debat:

Jillian Evans, namens de Verts/ALE-Fractie, over Nucleaire ontwapening: Conferentie herziening Non-proliferatieverdrag in 2005 (B5-0101/2004);

Johan Van Hecke, namens de ELDR-Fractie, over Nucleaire ontwapening: Conferentie herziening Non-proliferatieverdrag in 2005 (B5-0104/2004);

Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie, over Nucleaire ontwapening: Conferentie herziening Non-proliferatieverdrag in 2005 (B5-0105/2004);

Pernille Frahm, namens de GUE/NGL-Fractie, over Nucleaire ontwapening: Conferentie herziening Non-proliferatieverdrag in 2005 (B5-0106/2004).

4. Afghanistan (debat)

Verslag over Afghanistan: uitdagingen en toekomstperspectieven [2003/2121(INI)] — Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid. Rapporteur: André Brie (A5-0035/2004).

André Brie leidt zijn verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Christopher Patten (lid van de Commissie).

Het woord wordt gevoerd door Sabine Zissener (rapporteur voor advies van de Commissie FEMM), Marielle De Sarnez, namens de PPE-DE-Fractie, Jacques F. Poos, namens de PSE-Fractie, Joan Vallvé, namens de ELDR-Fractie, Geneviève Fraisse, namens de GUE/NGL-Fractie, Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie, Bastiaan Belder, namens de EDD-Fractie, Elmar Brok, Olga Zrihen, Nicholson of Winterbourne, Ioannis Patakis, Nelly Maes, Ulla Margrethe Sandbæk, Charles Tannock, Catherine Stihler, Per Gahrton en Ursula Stenzel.

VOORZITTER: Joan COLOM I NAVAL

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Glyn Ford, Lennart Sacrédeus en Nirj Deva.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 7.9.

5. Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners (verklaring gevolgd door een debat)

Verklaring van de Commissie: Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners.

Christopher Patten (lid van de Commissie) legt de verklaring af.

Het woord wordt gevoerd door Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie, Pasqualina Napoletano, namens de PSE-Fractie, Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie, Hélène Flautre, namens de Verts/ALE-Fractie, Philip Claeys, niet-ingeschrevene, Edward H.C. McMillan-Scott, Raimon Obiols i Germà, Miquel Mayol i Raynal, Emma Bonino, Lennart Sacrédeus, Alexandros Baltas, Anna Karamanou en Christopher Patten.

Ontwerpresolutie ingediend overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement, tot besluit van het debat:

Elmar Brok, namens de Commissie AFET, over een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners (B5-0049/2004).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 7.10.

VOORZITTER: Guido PODESTÀ

Ondervoorzitter

Overeenkomstig artikel 9 bis van het Reglement wordt het woord gevoerd door Glyn Ford, die onder verwijzing naar een vanmorgen door het beheerscomité van STOA genomen besluit om een wetenschappelijk verslag over niet-eetbare producten te schrappen, verzoekt om deze kwestie aan OLAF voor te leggen (De Voorzitter antwoordt dat dit verzoek zal worden overgebracht aan de Voorzitter van het Parlement).

6. Indieningstermijnen

Verklaringen van Raad en Commissie over de voorjaarstop (25 februari 2004 te Brussel):

De indieningstermijnen zijn als volgt verlengd:

ontwerpresoluties: 16 februari, 12.00 uur

gemeenschappelijke ontwerpresoluties en amendementen: 19 februari, 12.00 uur.

7. Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen) zijn opgenomen in bijlage 1 bij de notulen.

7.1. Media-Opleiding (2001-2005) ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005) [COM(2003) 188 — C5-0176/2003 — 2003/0064(COD)] — Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport. Rapporteur: Gianni Vattimo (A5-0027/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 1)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0090)

7.2. MEDIA Plus (ontwikkeling, distributie en promotie) ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus — Ontwikkeling, distributie en promotie) [COM(2003) 191 — C5-0177/2003 — 2003/0067(COD)] — Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport. Rapporteur: Walter Veltroni (A5-0028/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 2)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0091)

7.3. Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid [COM(2003) 440 — C5-0393/2003 — 2003/0159(COD)] — Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Rapporteur: Emmanouil Mastorakis (A5-0021/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 3)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0092)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0092)

7.4. Intermodale laadeenheden ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende intermodale laadeenheden [COM(2003) 155 — C5-0167/2003 — 2003/0056(COD)] — Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Rapporteur: Ulrich Stockmann (A5-0016/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 4)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0093)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0093)

7.5. Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie *** (stemming)

Aanbeveling over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie van 1992 te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden, en houdende machtiging van Oostenrijk en Luxemburg om in het belang van de Europese Gemeenschap toe te treden tot de basisakten [14389/2003 — COM(2003) 534 — C5-0002/2004 — 2003/0209(AVC)] — Commissie juridische zaken en interne markt. Rapporteur: José María Gil-Robles Gil-Delgado (A5-0042/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 5)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0094)

7.6. Crisis in de staalindustrie (stemming)

Ontwerpresoluties B5-0076/2004, B5-0089/2004, B5-0090/2004, B5-0091/2004, B5-0092/2004 en B5-0093/2004.

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 6)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B5-0076/2004

(ter vervanging van ontwerpresoluties B5-0076/2004, B5-0089/2004, B5-0090/2004, B5-0091/2004, B5-0092/2004 en B5-0093/2004)

ingediend door de volgende leden:

Antonio Tajani, namens de PPE-DE-Fractie,

Pasqualina Napoletano, Guido Sacconi, Giorgio Ruffolo en Walter Veltroni, namens de PSE-Fractie,

Francesco Rutelli, Luciana Sbarbati, Antonio Di Pietro, Giorgio Calò en Paolo Costa, namens de ELDR-Fractie,

Monica Frassoni en Giorgio Celli, namens de Verts/ALE-Fractie,

Fausto Bertinotti, Luigi Vinci, Gérard Caudron, Luisa Morgantini en Giuseppe Di Lello Finuoli, namens de GUE/NGL-Fractie,

Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie.

Aangenomen (P5_TA(2004)0095)

7.7. Bedrijfsbeheer en supervisie van de financiële diensten (de zaak Parmalat) (stemming)

Ontwerpresoluties B5-0053/2004, B5-0054/2004, B5-0055/2004, B5-0056/2004, B5-0057/2004 en B5-0077/2004

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 7)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B5-0053/2004

(ter vervanging van ontwerpresoluties B5-0053/2004, B5-0054/2004, B5-0055/2004, B5-0056/2004, B5-0057/2004 en B5-0077/2004)

ingediend door de volgende leden:

Klaus-Heiner Lehne en Francesco Fiori, namens de PPE-DE-Fractie

Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie

Karin Riis-Jørgensen, namens de ELDR-Fractie

Pierre Jonckheer, Alain Lipietz, Miquel Mayol i Raynal en Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie

Luigi Vinci, namens de GUE/NGL-Fractie

Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie

Aangenomen (P5_TA(2004)0096)

7.8. Burgerlijk procesrecht in de Europese Unie (stemming)

Verslag inzake de vooruitzichten voor de onderlinge aanpassing van het burgerlijk procesrecht in de Europese Unie [(COM(2002) 654 — COM(2002) 746 — C5-0201/2003 — 2003/2087(INI)] — Commissie juridische zaken en interne markt. Rapporteur: Giuseppe Gargani (A5-0041/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 8)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0097)

7.9. Afghanistan (stemming)

Verslag over Afghanistan: uitdagingen en toekomstperspectieven [2003/2121(INI)] — Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid. Rapporteur: André Brie (A5-0035/2004).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 9)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0098)

7.10. Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners (stemming)

Ontwerpresolutie B5-0049/2004

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 10)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0099)

8. Stemverklaringen

Schriftelijke stemverklaringen:

De schriftelijke stemverklaringen in de zin van artikel 137, lid 3 van het Reglement zijn opgenomen in het volledig verslag van deze vergadering.

9. Rectificaties stemgedrag

De volgende leden hebben hun stemgedrag als volgt gerectificeerd:

Verslag Vattimo — A5-0027/2004

één enkele stemming

voor: Rainer Wieland, Jacqueline Foster, Christoph Werner Konrad, Jean-Louis Bourlanges, Marianne L.P. Thyssen, Jo Leinen, Karin Junker, James Nicholson, José Javier Pomés Ruiz, Fodé Sylla, Dana Rosemary Scallon, Arlene McCarthy, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou en María Sornosa Martínez

onthouding: Gianfranco Dell'Alba

10. Samenstelling fracties

De PSE-Fractie heeft laten weten dat Hans-Peter Martin geen lid meer was van de Fractie.

*

* *

Het woord wordt gevoerd door Lissy Gröner die wenst dat het fototoestel van een persoon die vanaf de tribune foto's heeft gemaakt, in beslag wordt genomen, evenals de gemaakte foto's.

(De vergadering wordt om 12.25 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat.)

VOORZITTER: Alonso José PUERTA

Ondervoorzitter

11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering

Het woord wordt gevoerd door Paul Rübig, die erop wijst dat het verslag van Hans-Peter Martin over de rol van Europese bedrijfschappen bij de bepaling van communautair beleid (Commissie ITRE) op verzoek van de rapporteur maar tegen de zin van de bevoegde commissie van de agenda is gehaald, en Johannes (Hannes) Swoboda over deze woorden.

De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd.

12. Strategie van de Commissie met betrekking tot diensten van algemeen belang (DAB) (Mondelinge vraag met debat)

Mondelinge vraag van Philippe A.R. Herzog, namens de GUE/NGL-Fractie, aan de Commissie: Strategie van de Europese Commissie voor de diensten van algemeen belang (B5-0012/2004).

Philippe A.R. Herzog licht de mondelinge vraag toe.

Christopher Patten (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag.

Het woord wordt gevoerd door Othmar Karas, namens de PPE-DE-Fractie, Johannes (Hannes) Swoboda, namens de PSE-Fractie, Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie, Hélène Flautre, namens de Verts/ALEFractie, Georges Berthu, niet-ingeschrevene, Werner Langen, Harlem Désir, Paul Rübig, Paulo Casaca en Philippe A.R. Herzog.

Het debat wordt gesloten.

13. Uitvoering van Richtlijn 73/239/EEG door het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001 (Lloyd's) (Mondelinge vraag met debat)

Mondelinge vraag van Roy Perry, namens de PPE-DE-Fractie, aan de Commissie: Uitvoering van richtlijn 73/239/EEG door het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001 (B5-0010/2004).

Roy Perry licht de mondelinge vraag toe.

Christopher Patten (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag.

Het woord wordt gevoerd door Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie, Diana Wallis, namens de ELDR-Fractie, en Michael Cashman.

Het debat wordt gesloten.

DEBAT OVER GEVALLEN VAN SCHENDING VAN DE MENSENRECHTEN, DE DEMOCRATIE EN DE RECHTSSTAAT

(Zie punt 3 van de notulen van 10.2.2004 voor de titels en indieners van de ontwerpresoluties).

14. Verkiezingen in Iran (debat)

Ontwerpresoluties B5-0080/2004, B5-0083/2004, B5-0084/2004, B5-0088/2004, B5-0094/2004, B5-0098/2004 en B5-0099/2004.

Michael Gahler, Bob van den Bos en Marie Anne Isler Béguin presenteren de ontwerpresoluties.

VOORZITTER: Gérard ONESTA

Ondervoorzitter

Erik Meijer (ter vervanging van de auteur), Bastiaan Belder en Johannes (Hannes) Swoboda presenteren de ontwerpresoluties.

Het woord wordt gevoerd door Paul Rübig, namens de PPE-DE-Fractie, Anna Karamanou, namens de PSEFractie, Ulla Margrethe Sandbæk, namens de EDD-Fractie, Ward Beysen, niet-ingeschrevene, Charles Tannock, Paulo Casaca, Lennart Sacrédeus, Véronique De Keyser en Christopher Patten (lid van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 18.1.

15. Politieke moorden in Cambodja (debat)

Ontwerpresoluties B5-0079/2004, B5-0082/2004, B5-0085/2004, B5-0095/2004 en B5-0097/2004.

Thomas Mann, Karin Junker (ter vervanging van de auteur), Graham R. Watson en Marie Anne Isler Béguin presenteren de ontwerpresoluties.

Het woord wordt gevoerd door Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, Olivier Dupuis, niet-ingeschrevene, en Christopher Patten (lid van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 18.2.

16. Griekse zeelieden gevangen in Karachi (debat)

Ontwerpresoluties B5-0078/2004, B5-0081/2004, B5-0086/2004, B5-0087/2004 en B5-0096/2004.

Konstantinos Hatzidakis, Emmanouil Mastorakis en Ioannis Patakis (ter vervanging van de auteurs) presenteren de ontwerpresoluties.

Het woord wordt gevoerd door Thomas Mann en Christopher Patten (lid van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 18.3.

EINDE VAN HET DEBAT OVER SCHENDINGEN VAN DE MENSENRECHTEN, DE DEMOCRATIE EN DE RECHTSSTAAT

17. Bekendmaking van gemeenschappelijke standpunten van de Raad

De Voorzitter deelt op grond van artikel 74, lid 1 van het Reglement mede de volgende gemeenschappelijke standpunten te hebben ontvangen, alsmede de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van deze gemeenschappelijke standpunten, en de standpunten van de Commissie inzake:

een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (C5-0067/2004 — 2002/0090(COD) — 16041/1/03 — COM(2004) 90 — 5868/2004)

verwezen naar

ten principale:

JURI

een besluit van het Europees en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen actief zijn (C5-0068/2004 — 2003/0109(COD) — 16185/1/03 — COM(2004) 100 — 5383/2004)

verwezen naar

ten principale:

FEMM

medeadviserende

ITRE

commissies voor de eerste lezing:

BUDG, CONT

De termijn van drie maanden waarover het Parlement beschikt om zich uit te spreken gaat bijgevolg morgen, 13 februari 2004, in.

18. Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen) zijn opgenomen in bijlage 1 bij de notulen.

18.1. Iran (stemming)

Ontwerpresoluties B5-0080/2004, B5-0083/2004, B5-0084/2004, B5-0088/2004, B5-0094/2004, B5-0098/2004 en B5-0099/2004

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 11)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B5-0080/2004

(ter vervanging van ontwerpresoluties B5-0080/2004, B5-0083/2004, B5-0084/2004, B5-0088/2004, B5-0094/2004, B5-0098/2004 en B5-0099/2004)

ingediend door de volgende leden:

Ilkka Suominen, Michael Gahler, Arie M. Oostlander, Bernd Posselt en Lennart Sacrédeus, namens de PPE-DE-Fractie,

Enrique Barón Crespo, Margrietus J. van den Berg, Anna Karamanou, Johannes (Hannes) Swoboda en Jannis Sakellariou, namens de PSE-Fractie,

Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie,

Joost Lagendijk, Daniel Marc Cohn-Bendit, Monica Frassoni, Nelly Maes en Marie Anne Isler Béguin, namens de Verts/ALE-Fractie,

Pedro Marset Campos en Esko Olavi Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie,

Bastiaan Belder, namens de EDD-Fractie.

Aangenomen (P5_TA(2004)0100)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Michael Gahler diende een mondeling amendement in op paragraaf 5, dat in aanmerking werd genomen.

18.2. Cambodja (stemming)

Ontwerpresoluties B5-0079/2004, B5-0082/2004, B5-0085/2004, B5-0095/2004 en B5-0097/2004.

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 12)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B5-0079/2004

(ter vervanging van ontwerpresoluties B5-0079/2004, B5-0082/2004, B5-0085/2004, B5-0095/2004 en B5-0097/2004)

ingediend door de volgende leden:

Hartmut Nassauer, Thomas Mann, Bernd Posselt en José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens de PPE-DE-Fractie,

Margrietus J. van den Berg, Karin Junker en Glyn Ford, namens de PSE-Fractie,

Graham R. Watson en Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie,

Marie Anne Isler Béguin en Patricia McKenna, namens de Verts/ALE-Fractie,

Herman Schmid, namens de GUE/NGL-Fractie,

Emma Bonino, Marco Pannella, Gianfranco Dell'Alba, Olivier Dupuis en Maurizio Turco, namens de niet-ingeschrevenen.

Aangenomen (P5_TA(2004)0101)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Johannes (Hannes) Swoboda diende mondelinge amendementen in op overweging D en paragraaf 7 en op overweging F, die in aanmerking werden genomen. Graham R. Watson, namens de ELDR-Fractie, voerde het woord over deze mondelinge amendementen.

18.3. Griekse en Filippijnse zeelieden gevangen te Karachi (stemming)

Ontwerpresoluties B5-0078/2004, B5-0081/2004, B5-0086/2004, B5-0087/2004 en B5-0096/2004

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 13)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B5-0078/2004

(ter vervanging van ontwerpresolutiesB5-0078/2004, B5-0081/2004, B5-0086/2004, B5-0087/2004 en B5-0096/2004)

ingediend door de volgende leden:

Christos Zacharakis en Thomas Mann, namens de PPE-DE-Fractie,

Margrietus J. van den Berg en Giorgos Katiforis, namens de PSE-Fractie,

Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie,

Alexandros Alavanos, Efstratios Korakas en Emmanouil Bakopoulos, namens de GUE/NGL-Fractie,

Theodorus J.J. Bouwman, namens de Verts/ALE-Fractie,

Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie.

Aangenomen (P5_TA(2004)0102)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Bernd Posselt diende een mondeling amendement in op de titel van de gezamenlijke ontwerpresolutie, dat werd overgenomen.

19. Samenstelling commissies

Het Parlement neemt kennis van de benoeming van de volgende waarnemers, met ingang van 9 februari 2004:

in de Commissie AFET:

Agnes Vadai in de plaats van Gyula Vari

in de Commissie LIBE:

Gyula Vari in de plaats van Agnes Vadai.

20. Aanwijzing commissies — Besluit tot het opstellen van initiatiefverslagen

Samenwerking tussen parlementaire commissies

Artikel 162 bis van het Reglement wordt toegepast op de volgende verslagen:

Van de Commissie ENVI:

Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap en tot wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en Verordening (EG) {inzake persistente organische stoffen} (COM(2003) 644 — C5-0530/2003 — 2003/0256(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan de „REACH-Verordening” (COM(2003) 644 — C5-0531/2003 — 2003/0257(COD))

Procedure volgens artikel 162 bis voor JURI en ITRE

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 5 februari 2004)

Aanwijzing commissie

De Commissie FEMM is als medeadviserende commissie aangewezen voor:

Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap en tot wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en Verordening (EG) {inzake persistente organische stoffen} (COM(2003) 644 — C5-0530/2003 — 2003/0256(COD))

(Ten principale: ENVI)

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan de „REACH-Verordening” (COM(2003) 644 — C5-0531/2003 — 2003/0257(COD))

(Ten principale: ENVI)

Besluit tot het opstellen van een verslag, overeenkomstig artikel 180 van het Reglement

Commissie AFCO:

Reglement van het EP: verzoek om advies aan de Europese agentschappen (2004/2008(REG))

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 13 november 2003)

Besluit tot het opstellen van een verslag, overeenkomstig de artikel 47, lid 2 en 163 van het Reglement

Commissie ECON:

Verslag over het activiteitenverslag 2002 van de EIB (2004/2012(INI))

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 5 februari 2004)

21. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 51 van het Reglement)

Aantal handtekeningen onder de in het register ingeschreven verklaringen (artikel 51, lid 3 van het Reglement):

Nr. Document

Auteur

Handtekeningen

26/2003

Caroline Lucas, Ulla Margrethe Sandbæk en Pernille Frahm

47

27/2003

Marco Cappato en Daniel Marc Cohn-Bendit

95

28/2003

Sebastiano (Nello) Musumeci, Cristiana Muscardini, Mauro Nobilia en Adriana Poli Bortone

29

29/2003

Chris Davies, Johanna L.A. Boogerd-Quaak, Marco Cappato, Anna Karamanou en Michiel van Hulten

70

30/2003

Jonathan Evans, Jacqueline Foster, Martin Callanan, Ian Twinn en Timothy Kirkhope

55

31/2003

José Ribeiro e Castro

28

1/2004

Richard Howitt, Mario Mantovani, Elizabeth Lynne, Patricia McKenna en Ilda Figueiredo

170

2/2004

Marie Anne Isler Béguin

23

3/2004

Philip Claeys en Koenraad Dillen

15

4/2004

Hiltrud Breyer, Alexander de Roo, Marie Anne Isler Béguin, Paul A.A.J.G. Lannoye en Caroline Lucas

19

5/2004

Claude Moraes, Stephen Hughes, Imelda Mary Read, Marie-Hélène Gillig en Alejandro Cercas

25

6/2004

Piia-Noora Kauppi, Sarah Ludford, Johannes (Hannes) Swoboda en Nelly Maes

23

7/2004

Ward Beysen

2

8/2004

Philip Claeys, Koenraad Dillen, Bruno Gollnisch en Mario Borghezio

6

9/2004

Marie Anne Isler Béguin en Jean Lambert

10

10/2004

Mario Borghezio

10

22. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten

Overeenkomstig artikel 148, lid 2 van het Reglement zullen de notulen van de huidige vergadering aan het begin van de volgende vergadering aan het Parlement ter goedkeuring worden voorgelegd.

Met instemming van het Parlement zullen de aangenomen teksten reeds thans worden toegezonden aan degenen voor wie zij bestemd zijn.

23. Rooster van de volgende vergaderingen

De volgende vergaderingen vinden plaats op 25 en 26 februari 2004.

24. Onderbreking van de zitting

De zitting van het Europees Parlement wordt onderbroken.

De vergadering wordt om 17.10 uur gesloten.

Julian Priestley

Secretaris-generaal

Pat Cox

Voorzitter


PRESENTIELIJST

Ondertekend door:

Aaltonen, Abitbol, Adam, Ainardi, Almeida Garrett, Andersen, Andersson, Andreasen, André-Léonard, Angelilli, Aparicio Sánchez, Arvidsson, Atkins, Attwooll, Auroi, Avilés Perea, Ayuso González, Balfe, Baltas, Banotti, Barón Crespo, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Belder, Berend, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Bergaz Conesa, Berger, Berlato, Bernié, Berthu, Beysen, Bigliardo, Blak, Blokland, Böge, Bösch, von Boetticher, Bonde, Bonino, Borghezio, van den Bos, Boumediene-Thiery, Bourlanges, Bouwman, Bowe, Bowis, Bradbourn, Breyer, Brie, Brienza, Brok, Buitenweg, Bullmann, Bushill-Matthews, Busk, Butel, Callanan, Calò, Camisón Asensio, Campos, Camre, Cappato, Cardoso, Carnero González, Casaca, Cashman, Caudron, Cederschiöld, Celli, Cercas, Cerdeira Morterero, Ceyhun, Chichester, Claeys, Cocilovo, Coelho, Cohn-Bendit, Collins, Colom i Naval, Corbett, Corbey, Cornillet, Paolo Costa, Cox, Crowley, Cushnahan, van Dam, Dary, Daul, Davies, Dehousse, De Keyser, Dell'Alba, Della Vedova, De Mita, Deprez, De Rossa, De Sarnez, Descamps, Désir, Deva, De Veyrac, Dhaene, Díez González, Di Lello Finuoli, Dillen, Di Pietro, Doorn, Dover, Doyle, Duff, Duhamel, Duin, Dupuis, Duthu, Dybkjær, Ebner, Echerer, El Khadraoui, Elles, Eriksson, Esclopé, Ettl, Jillian Evans, Jonathan Evans, Robert J.E. Evans, Fatuzzo, Fava, Fernández Martín, Ferrández Lezaun, Ferreira, Ferrer, Ferri, Fiebiger, Figueiredo, Fiori, Flautre, Flesch, Florenz, Ford, Formentini, Foster, Fourtou, Frahm, Fraisse, Frassoni, Friedrich, Fruteau, Gahler, Gahrton, Galeote Quecedo, Garaud, García-Margallo y Marfil, García-Orcoyen Tormo, Garot, Garriga Polledo, Gebhardt, Gill, Gillig, Gil-Robles Gil-Delgado, Glante, Glase, Goebbels, Goepel, Görlach, Gollnisch, Gomolka, Goodwill, Gorostiaga Atxalandabaso, Gouveia, Graça Moura, Gröner, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Guy-Quint, Hänsch, Hager, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Haug, Hazan, Heaton-Harris, Hedkvist Petersen, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Herranz García, Herzog, Hieronymi, Honeyball, Hortefeux, Howitt, Hudghton, Hughes, van Hulten, Hume, Hyland, Iivari, Inglewood, Isler Béguin, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Jensen, Jonckheer, Jové Peres, Junker, Karamanou, Karas, Kastler, Katiforis, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kindermann, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Koukiadis, Koulourianos, Krarup, Kratsa-Tsagaropoulou, Krehl, Kreissl-Dörfler, Krivine, Kronberger, Kuhne, Lage, Lagendijk, Lalumière, Lamassoure, Lang, Lange, Langen, Langenhagen, de La Perriere, Lavarra, Lechner, Leinen, Liese, Linkohr, Lisi, Lucas, Ludford, Lulling, Lund, Lynne, Maat, Maaten, McAvan, McCarthy, McCartin, MacCormick, McMillan-Scott, McNally, Maes, Malliori, Manders, Manisco, Erika Mann, Thomas Mann, Marinho, Marinos, Markov, Marques, Marset Campos, Martens, Hans-Peter Martin, Hugues Martin, Martinez, Martínez Martínez, Mastorakis, Mathieu, Matikainen-Kallström, Mauro, Hans-Peter Mayer, Xaver Mayer, Mayol i Raynal, Medina Ortega, Meijer, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Mennitti, Menrad, Messner, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Modrow, Monsonís Domingo, Moraes, Morgantini, Müller, Mulder, Murphy, Muscardini, Musotto, Myller, Napoletano, Napolitano, Naranjo Escobar, Nassauer, Newton Dunn, Nicholson, Nicholson of Winterbourne, Niebler, Nisticò, Nobilia, Nordmann, Obiols i Germà, Ojeda Sanz, Ó Neachtain, Onesta, Oomen-Ruijten, Oostlander, Ortuondo Larrea, O'Toole, Paciotti, Pack, Paisley, Pannella, Parish, Pasqua, Pastorelli, Patakis, Patrie, Paulsen, Pérez Álvarez, Pérez Royo, Perry, Pesälä, Pex, Piecyk, Pirker, Piscarreta, Plooij-van Gorsel, Podestà, Poettering, Pohjamo, Poignant, Pomés Ruiz, Poos, Posselt, Prets, Procacci, Pronk, Puerta, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Rapkay, Raymond, Read, Redondo Jiménez, Ribeiro, Ribeiro e Castro, Ries, Riis-Jørgensen, Ripoll y Martínez de Bedoya, Rocard, de Roo, Rothe, Rothley, Roure, Rovsing, Rübig, Rühle, Sacrédeus, Saint-Josse, Sakellariou, Sandberg-Fries, Sandbæk, Sanders-ten Holte, Santer, Santini, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Scallon, Scarbonchi, Schaffner, Scheele, Schierhuber, Schleicher, Gerhard Schmid, Herman Schmid, Olle Schmidt, Ilka Schröder, Schroedter, Schulz, Schwaiger, Seppänen, Sichrovsky, Smet, Soares, Sörensen, Sommer, Sornosa Martínez, Souchet, Souladakis, Sousa Pinto, Staes, Stenmarck, Stenzel, Sterckx, Stevenson, Stihler, Stockmann, Stockton, Sturdy, Sudre, Suominen, Swiebel, Swoboda, Sylla, Sørensen, Tajani, Tannock, Terrón i Cusí, Theato, Thomas-Mauro, Thorning-Schmidt, Thyssen, Titford, Titley, Torres Marques, Trakatellis, Tsatsos, Turchi, Turmes, Twinn, Uca, Väyrynen, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Vallvé, Van Hecke, Van Lancker, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vinci, Virrankoski, Vlasto, Voggenhuber, Volcic, Wachtmeister, Wallis, Walter, Watson, Watts, Weiler, Wenzel-Perillo, Whitehead, Wieland, Wiersma, von Wogau, Wuermeling, Wuori, Wurtz, Wyn, Wynn, Zabell, Zacharakis, Zissener, Zorba, Zrihen.

Waarnemers

Bagó, Bastys, Biela, Chronowski, Cilevičs, Cybulski, Drzęźla, Falbr, Fazakas, Filipek, Gałażewski, Gruber, Grzebisz-Nowicka, Ilves, Jerzy Jaskiernia, Kiršteins, Kłopotek, Klukowski, Kósáné Kovács, Kowalska, Kriščiūnas, Daniel Kroupa, Kuzmickas, Kvietkauskas, Lepper, Liberadzki, Lisak, Lydeka, Łyżwiński, Maldeikis, Palečková, Pasternak, Pęczak, Pieniążek, Plokšto, Pospíšil, Sefzig, Siekierski, Smorawiński, Surján, Szabó, Szczygło, Szent-Iványi, Tomaka, Vaculík, Valys, Vastagh, Vella, Vėsaitė, Wenderlich, Wikiński, Wiśniowska, Wittbrodt, Janusz Czeskaw Wojciechowski, Żenkiewicz, Žiak.


BIJLAGE 1

STEMMINGSUITSLAGEN

Afkortingen en tekens

+

aangenomen

-

verworpen

vervallen

Ing.

ingetrokken

HS (..., ..., ...)

hoofdelijke stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

ES (..., ..., ...)

elektronische stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

so

stemming in onderdelen

as

aparte stemming

am

amendement

CA

compromisamendement

DD

desbetreffend deel

S

amendement tot schrapping

=

gelijkluidende amendementen

§

paragraaf/lid

art

artikel

overw

overweging

OR

ontwerpresolutie

GOR

gezamenlijke ontwerpresolutie

Geh. S

geheime stemming

1. MEDIA-Opleiding (2001-2005) ***I

Verslag: VATTIMO (A5-0027/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

409, 14, 16

Verzoek om hoofdelijke stemming

PPE-DE: één enkele stemming

2. MEDIA Plus (ontwikkeling, distributie en promotie) ***I

Verslag: VELTRONI (A5-0028/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

3. Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ***I

Verslag: MASTORAKIS (A5-0021/2004)

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-14

commissie

+

stemming: gewijzigd voorstel

+

stemming: wetgevingsresolutie

+

4. Intermodale laadeenheden ***I

Verslag: STOCKMANN (A5-0016/2004)

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-15

17

commissie

+

amendementen van de bevoegde commissie — afzonderlijke stemming

16

commissie

as

+

stemming: gewijzigd voorstel

+

stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om aparte stemming

EDD: am 16

5. Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie ***

Verslag: GIL-ROBLES GIL-DELGADO (A5-0042/2004)

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

ontwerpwetgevingsresolutie

+

6. Crisis in de staalindustrie

Ontwerpresoluties: B5-0076, B5-0089, B5-0090, B5-0091, B5-0092, B5-0093/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

gezamenlijke ontwerpresolutie RC5-0076/2004

(PPE-DE, PSE, ELDR, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN)

§ 3

1

GUE/NGL

ES

-

196, 222, 7

§ 6

so

1

+

2

+

§ 7

+

Overw E

so

1

+

2

+

stemming: resolutie (geheel)

+

ontwerpresoluties van de fracties

B5-0076/2004

PSE

B5-0089/2004

ELDR

B5-0090/2004

GUE/NGL

B5-0091/2004

Verts/ALE

B5-0092/2004

UEN

B5-0093/2004

PPE-DE

Verzoeken om aparte stemming

ELDR: § 7

Verzoeken om stemming in onderdelen

ELDR

overw E

1e deel: tekst zonder de woorden „ten gunste van AST Thyssen Krup”

2e deel: deze woorden

§ 6

1e deel: t/m „sociale gevolgen ervan”

2e deel: rest

7. Bedrijfsbeheer en toezicht op financiële diensten (de zaak Parmalat)

Ontwerpresoluties: B5-0053/2004, B5-0054/2004, B5-0055/2004, B5-0056/2004, B5-0057/2004, B5-0077/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

gezamenlijke ontwerpresolutie — RC5-0053/2004

(PPE-DE, PSE, ELDR, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN))

na § 14

1

PSE

so

1/VE

+

282, 132, 4

2/VE

-

187, 221, 9

na § 15

3

PSE

+

na § 16

2

PSE

-

stemming: resolutie (geheel)

+

ontwerpresoluties van de fracties

B5-0053/2004

UEN

B5-0054/2004

PPE-DE

B5-0055/2004

ELDR

B5-0056/2004

Verts/ALE

B5-0057/2004

GUE/NGL

B5-0077/2004

PSE

Verzoeken om stemming in onderdelen

ELDR

am 1

1e deel: t/m „aan de orde moeten komen”

2e deel: rest

8. Burgerlijk procesrecht in de Europese Unie

Verslag: GARGANI (A5-0041/2004)

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 6, punt b)

1

PSE

+

stemming: resolutie (geheel)

+

9. Afghanistan

Verslag: BRIE (A5-0035/2004)

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

na § 2

4 =

5 =

PSE

GUE/NGL

+

§ 12

1 S

PPE-DE

so

1

+

2

+

§ 19

2 S

PPE-DE

+

§ 20

6

GUE/NGL

+

§ 28

7

GUE/NGL

-

na § 28

8

ELDR

+

§ 38

3

PPE-DE

-

stemming: resolutie (geheel)

+

Verzoeken om stemming in onderdelen

PPE-DE

§ 12

1e deel: t/m „en de provincies”

2e deel: rest

Diversen

De PPE-DE-Fractie heeft amendement 1 S ingetrokken.

10. Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners

Ontwerpresolutie: B5-0049/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

ontwerpresolutie B5-0049/2004

(Commissie AFET)

§ 4

2

PSE

+

5

GUE/NGL

+

§ 7

6/rev

GUE/NGL

+

§ 8

3

PSE

+

§ 10

7

PPE-DE

-

4

PSE

+

§ 11

1

PSE

+

stemming: resolutie (geheel)

+

Verzoeken om aparte stemming

Verts/ALE: § 11

11. Verkiezingen in Iran

Ontwerpresoluties: B5-0080/2004, B5-0083/2004, B5-0084/2004, B5-0088/2004, B5-0094/2004, B5-0098/2004, B5-0099/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

gezamenlijke ontwerpresolutie — RC5-0080/2004

(PPE-DE, PSE, ELDR, Verts/ALE, GUE/NGL, EDD)

§ 5

+

mondeling gewijzigd

§ 10

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2/VE

+

41, 28, 1

stemming: resolutie (geheel)

+

ontwerpresoluties van de fracties

B5-0080/2004

ELDR

B5-0083/2004

UEN

B5-0084/2004

GUE/NGL

B5-0088/2004

PSE

B5-0094/2004

PPE-DE

B5-0098/2004

Verts/ALE

B5-0099/2004

EDD

Verzoeken om stemming in onderdelen

PSE

§ 10

1e deel: tekst zonder de woorden „en de Raad van Wachters”

2e deel: deze woorden

De heer Gahler diende een mondeling amendement in op paragraaf 5, strekkende tot vervanging van de woorden „vanwege de Iraanse autoriteiten” door de woorden „van Iraanse kant”.

12. Politieke moorden in Cambodja

Ontwerpresoluties: B5-0079/2004, B5-0082/2004, B5-0085/2004, B5-0095/2004, B5-0097/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

gezamenlijke ontwerpresolutie — RC5-0079/2004

(PPE-DE, PSE, ELDR, Verts/ALE, GUE/NGL, Bonino ea)

§ 5

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

-

overw D

+

mondeling gewijzigd

overw F

+

mondeling gewijzigd

Stemming: resolutie (geheel)

HS

+

71, 71, 0

ontwerpresoluties van de fracties

B5-0079/2004

ELDR

B5-0082/2004

PSE

B5-0085/2004

GUE/NGL

B5-0095/2004

PPE-DE

B5-0097/2004

Verts/ALE

Verzoek om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming over de GOR

Verzoeken om stemming in onderdelen

ELDR

§ 5

1e deel: tekst zonder de woorden „en zonder voorwaarden vooraf”

2e deel: deze woorden

De heer Swoboda, namens de PSE-Fractie, diende mondelinge amendementen in:

op overweging D en paragraaf 7, strekkende tot vervanging van „oppositieleden” door „politici”

op overweging F, strekkende tot vervaging van „4 februari” door „7 januari”.

Deze amendementen werden overgenomen.

13. Griekse en Philippijnse zeelieden gevangen gehouden in Karachi

Ontwerpresoluties: B5-0078/2004, B5-0081/2004, B5-0086/2004, B5-0087/2004, B5-0096/2004

Betreft

Am nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

gezamenlijke ontwerpresolutie — RC5-0078/2004

(PPE-DE, PSE, ELDR, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN)

stemming: resolutie (geheel)

+

ontwerpresoluties van de fracties

B5-0078/2004

ELDR

B5-0081/2004

PSE

B5-0086/2004

GUE/NGL

B5-0087/2004

UEN

B5-0096/2004

PPE-DE

De heer Posselt diende het volgende mondelinge amendement in op de titel van de gezamenlijke ontwerpresolutie: Griekse en Philippijnse zeelieden gevangen gehouden in Karachi Dit mondelinge amendement werd overgenomen.


BIJLAGE II

UITSLAG HOOFDELIJKE STEMMINGEN

Verslag Vattimo A5-0027/2004

Resolutie

Voor: 409

EDD: Abitbol, Bernié, Butel, Esclopé, Saint-Josse

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Attwooll, van den Bos, Busk, Calò, Costa Paolo, Davies, Di Pietro, Duff, Dybkjær, Flesch, Formentini, Jensen, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Ries, Riis-Jørgensen, Sanders-ten Holte, Sterckx, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bergaz Conesa, Brie, Caudron, Dary, Di Lello Finuoli, Fiebiger, Figueiredo, Frahm, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Marset Campos, Meijer, Modrow, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schröder Ilka, Uca, Wurtz

NI: Beysen, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Kronberger, Paisley, Sichrovsky

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Avilés Perea, Ayuso González, Balfe, Banotti, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Böge, von Boetticher, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brienza, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Doorn, Dover, Doyle, Ebner, Fatuzzo, Fernández Martín, Ferrer, Ferri, Fiori, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, García-Orcoyen Tormo, Garriga Polledo, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Herranz García, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jarzembowski, Karas, Kastler, Kauppi, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Klaß, Knolle, Koch, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marinos, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Mennitti, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Pack, Parish, Pastorelli, Pérez Álvarez, Perry, Pex, Pirker, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schwaiger, Sommer, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Bösch, Bowe, Bullmann, Campos, Carnero González, Casaca, Cashman, Cercas, Cerdeira Morterero, Colom i Naval, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, De Rossa, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Fava, Ferreira, Ford, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, van Hulten, Iivari, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Lund, McAvan, McCarthy, Malliori, Mann Erika, Martin Hans-Peter, Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paciotti, Patrie, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Rapkay, Read, Rocard, Rothe, Roure, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Soares, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

UEN: Angelilli, Berlato, Bigliardo, Collins, Crowley, Hyland, Muscardini, Nobilia, Ó Neachtain, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Auroi, Boumediene-Thiery, Bouwman, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Evans Jillian, Ferrández Lezaun, Flautre, Frassoni, Gahrton, Hudghton, Jonckheer, Lagendijk, Lucas, MacCormick, Maes, Mayol i Raynal, Messner, Onesta, de Roo, Rühle, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 14

EDD: Andersen, Belder, Blokland, Bonde, van Dam, Sandbæk

NI: Berthu, Bonino, Cappato, Della Vedova, Dupuis, de La Perriere, Pannella, Souchet

Onthoudingen: 16

ELDR: Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Blak, Eriksson, Krarup, Patakis, Schmid Herman, Seppänen

NI: Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, Gollnisch, Lang, Martinez

UEN: Camre

RC — B5-0079/2004 — Cambodja

Resolutie

Voor: 71

EDD: Belder, Sandbæk

ELDR: van den Bos, Lynne, Newton Dunn, Watson

GUE/NGL: Caudron, Koulourianos, Markov, Meijer, Puerta

NI: Berthu, Beysen, Gorostiaga Atxalandabaso

PPE-DE: Banotti, Bowis, Camisón Asensio, Chichester, Cushnahan, Daul, Deva, Fourtou, Gahler, Glase, Goepel, Gouveia, Grossetête, Hannan, Hatzidakis, Jeggle, Karas, Keppelhoff-Wiechert, Klaß, Koch, Kratsa-Tsagaropoulou, Mann Thomas, Mayer Hans-Peter, Menrad, Ojeda Sanz, Pérez Álvarez, Perry, Posselt, Purvis, Rübig, Sacrédeus, Sommer, Stenmarck, Tannock, Varela Suanzes-Carpegna, Wieland

PSE: Berenguer Fuster, Cashman, Dehousse, De Keyser, Ettl, Gillig, Izquierdo Collado, Karamanou, Kindermann, Lage, Linkohr, Martin Hans-Peter, Mastorakis, Medina Ortega, Swoboda

Verts/ALE: Auroi, Breyer, Duthu, Isler Béguin, Maes, Onesta


AANGENOMEN TEKSTEN

P5_TA(2004)0090

Programma MEDIA-Opleiding (2001-2005) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (MEDIA-Opleiding) (2001-2005) (COM(2003) 188 — C5-0176/2003 — 2003/0064(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 188)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 150 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0176/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0027/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissie voorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

acht het financieel memorandum van het voorstel van de Commissie verenigbaar met het maximum van rubriek 3 van de financiële vooruitzichten zonder dat dit leidt tot restricties voor andere beleidsterreinen;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TC1-COD(2003)0064

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2004 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (MEDIA-Opleiding) (2001-2005)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad en het Europees Parlement hebben bij Besluit nr. 163/2001/EG(5) MEDIA-Opleiding, een opleidingsprogramma voor vakmensen in de Europese audiovisuele programma-industrie, ingesteld voor de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2005.

(2)

Het is van essentieel belang dat de continuïteit van het communautaire beleid ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector met het oog op de doelstellingen van de Gemeenschap krachtens artikel 150 van het Verdrag wordt gegarandeerd.

(3)

Het is van essentieel belang dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2005 een volledig en gedetailleerd beoordelingsverslag over het programma MEDIA-Opleiding presenteert, zodat de wetgevingsautoriteit het voorstel voor een nieuw programma MEDIA-Opleiding dat in 2007 zal starten, tijdig kan behandelen,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Besluit nr. 163/2001/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt de datum 31 december 2005 vervangen door 31 december 2006;

2)

In artikel 4, lid 5 wordt het financiële kader van 50 miljoen euro vervangen door 59,40 miljoen euro, overeenkomstig Besluit nr. .../2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Besluiten nrs. 1720/1999/EG, 253/2000/EG, 508/2000/EG, 1031/2000/EG, 1445/2000/EG, 163/2001/EG, 1411/2001/EG, 50/2002/EG, 466/2002/EG, 1145/2002/EG, 1513/2002/EG, 1786/2002/EG, 291/2003/EG en 20/2004/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie(6).

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P5_TA(2004)0091

Programma MEDIA Plus (Ontwikkeling, distributie en promotie) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus — Ontwikkeling, distributie en promotie) (COM(2003) 191 — C5-0177/2003 — 2003/0067(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 191)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 157, lid 3 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0177/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0028/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

acht het financieel memorandum van het Commissievoorstel verenigbaar met het maximum van hoofdstuk 3 van de financiële vooruitzichten zonder dat dit andere beleidsterreinen beperkt;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TC1-COD(2003)0067

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2004 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus — Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft bij Besluit 2000/821/EG(5) het MEDIA Plus-programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken ingesteld voor de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2005.

(2)

Het is van essentieel belang dat de continuïteit van het communautaire beleid ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector met het oog op de doelstellingen van de Gemeenschap krachtens artikel 157 van het Verdrag wordt gegarandeerd.

(3)

Het is van essentieel belang dat de Commissie uiterlijk 31 december 2005 een volledig en gedetailleerd evaluatieverslag over het programma MEDIA-Plus presenteert, zodat de wetgevingsautoriteit het voorstel voor een nieuw programma MEDIA-Plus, dat in 2007 zal starten, tijdig kan behandelen en de begrotingsautoriteit de behoeften voor het nieuwe financiële kader kan beoordelen,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Besluit 2000/821/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1, lid 1, wordt de datum 31 december 2005 vervangen door 31 december 2006;

2.

In artikel 5, lid 2, wordt het financiële kader van 350 miljoen euro vervangen door 453,60 miljoen euro, inclusief de aanpassing met het oog op de uitbreiding, na de herziening van de Financiële Vooruitzichten.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P5_TA(2004)0092

Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (COM(2003) 440 — C5-0393/2003 — 2003/0159(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 440)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0393/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0021/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TC1-COD(2003)0159

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2004 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 is een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid opgericht(3) (het Agentschap) teneinde een hoog uniform en efficiënt niveau van veiligheid op zee en van voorkoming van verontreiniging door schepen te waarborgen.

(2)

Op 12 december 2002 heeft de diplomatieke conferentie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een aantal wijzigingen goedgekeurd van het Internationaal Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) en de International Ship and Port Facility Security Code (ISPS), die een reeks maatregelen met betrekking tot maritieme beveiliging bevat. Derhalve dient de rol van het Agentschap op het gebied van maritieme beveiliging te worden omschreven.

(3)

Het is van belang dat er passende beveiligingsmaatregelen worden genomen om de veiligheid van de communautaire scheepvaart en havens en die van passagiers, bemanningen en havenpersoneel te verzekeren tegenover de dreiging van opzettelijke ongeoorloofde acties.

(4)

Verordening (EG) nr. .../2004 van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten(4) geeft de Commissie een aantal inspectietaken met betrekking tot het controleren van de implementatie van deze beveiligingsmaatregelen door de lidstaten, waarbij het Agentschap nuttige technische bijstand zou kunnen verlenen. Tot deze taken behoren inspecties van schepen en aanverwante bedrijven, alsook van erkende beveiligingsorganisaties die gemachtigd zijn om in dit kader bepaalde aan beveiliging gerelateerde activiteiten uit te voeren.

(5)

Recente ongevallen in wateren van de Gemeenschap, met name de rampen met de olietankers „Erika” en „Prestige”, hebben duidelijk gemaakt dat er bijkomende communautaire maatregelen nodig zijn, niet alleen op het gebied van voorkoming van verontreiniging maar ook op dat van de bestrijding daarvan.

(6)

Bij Beschikking nr. 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2000(5) is voor de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006 een communautair kader voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee ingesteld.

(7)

Bij Beschikking 2001/792/EG/Euratom van de Raad van 23 oktober 2001(6) is een communautair mechanisme ingesteld ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming, ook voor verontreiniging van de zee bij ongevallen. Het mechanisme omvat een bewakings- en informatiecentrum, dat wordt ingezet in alle gevallen van bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming.

(8)

Het Agentschap moet de geschikte middelen krijgen om, op verzoek, mechanismen ter bestrijding van verontreiniging van de lidstaten te ondersteunen. De activiteiten van het Agentschap op dit gebied ontslaan de kuststaten niet van hun verantwoordelijkheid om te beschikken over geëigende mechanismen ter bestrijding van verontreiniging en dienen bestaande samenwerkingsafspraken tussen lidstaten of groepen lidstaten op dit gebied te respecteren. In het geval van een verontreiniging ondersteunt het Agentschap de getroffen lidstaat onder wiens gezag de schoonmaakoperaties worden uitgevoerd. Het Agentschap dient het communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming te ondersteunen.

(9)

Richtlijn 2003/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden(7) werden nieuwe procedures ingevoerd met betrekking tot de erkenning van door derde landen afgegeven diploma's voor zeevarenden. Het Agentschap moet de Commissie helpen bij de beoordeling van de naleving door die landen van de eisen van het Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (het STCW-Verdrag).

(10)

De Raad van Bestuur van het Agentschap moet de bevoegdheid krijgen om, in overleg met de Commissie, een vast te leggen beleidsplan voor de activiteiten van het Agentschap op het gebied van paraatheid voor en bestrijding van verontreiniging. Bij de opstelling van dat plan moet de Raad van Bestuur rekening houden met de meerwaarde die de verontreinigingsbestrijdingsactiviteiten van het Agentschap zullen hebben ten opzichte van de activiteiten van de lidstaten, en zoekt hij naar de best mogelijke combinatie van kosten en doelmatigheid.

(11)

Er moet rekening worden gehouden met de bestaande overeenkomsten betreffende verontreiniging door ongelukken, zoals de samenwerkingsovereenkomst van Bonn, die wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied vergemakkelijken, alsook de toepasselijke internationale verdragen en overeenkomsten voor de bescherming van de Europese zeegebieden tegen verontreiniging door ongelukken, zoals de OPRC-Overeenkomst, ontwikkeld onder auspiciën van de IMO, het OSPAR-Verdrag van 22 september 1992, het Verdrag van Barcelona, het Verdrag van Helsinki and het Verdrag van Lissabon.

(12)

Bij toekomstige benoemingen in de bestuursstructuur van het Agentschap (Raad van Bestuur, uitvoerend directeur) moet terdege gekeken worden naar de ervaring en deskundigheid die vereist zijn op de nieuwe bevoegdheidsgebieden van het Agentschap — bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en maritieme beveiliging.

(13)

Derde landen die aan het Agentschap willen deelnemen, moeten het gemeenschapsrecht invoeren en toepassen op alle bevoegdheidsgebieden van het Agentschap, inclusief de gebieden van bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en maritieme beveiliging.

(14)

Derhalve dient Verordening (EG) nr. 1406/2002 dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1406/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1. Bij deze verordening wordt een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid opgericht, hierna „het Agentschap” genoemd, teneinde in de Gemeenschap een hoog uniform en efficiënt niveau van veiligheid op zee, maritieme beveiliging binnen het kader van de taken zoals gedefinieerd in artikel 2, punt b), iv), onder a), voorkoming en bestrijding van verontreiniging door schepen te waarborgen.

2. Het Agentschap verstrekt de lidstaten en de Commissie de nodige technische en wetenschappelijke bijstand en deskundigheid van hoog niveau, teneinde hen te helpen bij de correcte toepassing van de communautaire wetgeving op het gebied van veiligheid op zee, maritieme beveiliging binnen het kader van de taken zoals gedefinieerd in artikel 2, punt b), iv), onder a), voorkoming van verontreiniging door schepen, bij de controle op de uitvoering daarvan en de beoordeling van de doeltreffendheid van de ingevoerde maatregelen.”

b)

onderstaand lid wordt toegevoegd:

„3. Het Agentschap verschaft de lidstaten en de Commissie technische en wetenschappelijke bijstand op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging door schepen en steunt de mechanismen voor verontreinigingsbestrijding van de lidstaten op verzoek met extra middelen die qua kostprijs doeltreffend zijn, onverminderd de verantwoordelijkheid van de kuststaten om te beschikken over geëigende mechanismen ter bestrijding van verontreiniging en om bestaande samenwerkingsafspraken tussen lidstaten op dit gebied te respecteren. Het ondersteunt met zijn optreden het communautair kader voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee(8), dat is ingesteld bij Beschikking nr. 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2000, alsmede het communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming, dat is ingevoerd bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(9).

2)

artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 aangegeven doelstellingen op de juiste manier worden bereikt verricht het Agentschap de volgende taken:

a)

het helpt de Commissie waar nodig bij het voorbereiden van de bijwerking en ontwikkeling van communautaire wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid en maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging, met name in lijn met de ontwikkeling van internationale wetgeving op dat gebied. Deze taak omvat analyse van onderzoekprojecten op het gebied van maritieme veiligheid en maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging;

b)

het helpt de Commissie bij de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving betreffende maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en voorkoming van verontreiniging en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging in de gehele Gemeenschap. Met name:

i)

oefent het Agentschap toezicht uit op de algehele werking van de communautaire havenstaatcontrole, hetgeen ook bezoeken aan de lidstaten kan omvatten, en stelt de Commissie mogelijke verbeteringen op dat gebied voor;

ii)

verleent het de Commissie de technische bijstand die nodig is om deel te nemen aan het werk van de technische organen van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole;

iii)

helpt het de Commissie bij de uitvoering van elke taak die de Commissie wordt opgedragen door bestaande en toekomstige communautaire wetgeving inzake maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging, met name de wetgeving die van toepassing is op classificatiebureaus, de veiligheid van passagiersschepen en de wetgeving die geldt voor de veiligheid, opleiding, diplomering en wachtdienst van scheepsbemanningen, inclusief de verificatie van de naleving door derde landen van de eisen van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW-Verdrag) en van de maatregelen die genomen worden ter voorkoming van fraude met diploma's;

iv)

de Commissie technische bijstand verlenen bij de uitvoering van de inspectietaken die haar zijn opgedragen krachtens artikel 10, lid 4 van Verordening (EG) nr. .../2004 van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten(10). Deze bijstand van het Agentschap beperkt zich tot schepen en aanverwante bedrijven en erkende beveiligingsorganisaties die gemachtigd zijn om in dit kader bepaalde aan beveiliging gerelateerde activiteiten uit te voeren.

c)

het werkt samen met de lidstaten door:

i)

waar nodig relevante opleidingsactiviteiten te organiseren op gebieden die onder de verantwoordelijkheid van de havenstaat en de vlaggestaat vallen;

ii)

technische oplossingen te ontwikkelen en technische bijstand te verlenen met betrekking tot de implementatie van communautaire wetgeving;

iii)

via het bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom ingestelde communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming de acties ter bestrijding van verontreiniging met extra middelen die qua kostprijs doeltreffend zijn te ondersteunen in geval van bij ongevallen of opzettelijk door schepen veroorzaakte verontreiniging, wanneer daartoe een verzoek is ingediend. In dit verband ondersteunt het Agentschap de lidstaat onder wiens gezag de schoonmaakoperaties worden uitgevoerd;

d)

het bevordert de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie op het door Richtlijn 2002/59/EG bestreken gebieden. Met name wordt door het Agentschap:

i)

samenwerking tussen de kuststaten in de betrokken scheepvaartgebieden bevorderd op de door genoemde richtlijn bestreken gebieden;

ii)

worden alle informatiesystemen ontwikkeld en gebruikt die nodig zijn om de doelstellingen van de richtlijn te bereiken;

e)

het bevordert de samenwerking tussen lidstaten en de Commissie bij het, met passende aandacht voor de verschillende rechtsstelsels in de lidstaten, ontwikkelen van een gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoeken van maritieme ongevallen volgens erkende internationale beginselen, bij het verlenen van steun aan de lidstaten bij activiteiten met betrekking tot onderzoeken in verband met ernstige scheepvaartongevallen, en bij de uitvoering van een analyse van bestaande onderzoeksrapporten met betrekking tot ongevallen;

f)

het verschaft de Commissie en de lidstaten objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens over maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en verontreiniging door schepen, om hen in staat te stellen de nodige verbeteringen in hun activiteiten op deze gebieden door te voeren en de doeltreffendheid van bestaande maatregelen te evalueren. Het gaat hierbij om taken als verzameling, registratie en evaluatie van technische gegevens op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en maritiem verkeer, alsmede op het gebied van door ongevallen en opzettelijk veroorzaakte verontreiniging van de zee, de systematische exploitatie van bestaande databanken, inclusief hun kruisbestuiving, en waar nodig de ontwikkeling van bijkomende databanken. Aan de hand van de verzamelde gegevens publiceert de Commissie met de hulp van het Agentschap om de zes maanden informatie over schepen aan wie toegang tot communautaire havens is geweigerd conform Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole)(11). Het Agentschap zal ook de Commissie en de lidstaten helpen bij het verbeteren van de identificatie en vervolging van schepen die zich schuldig maken aan illegale lozingen;

g)

tijdens de onderhandelingen met kandidaat-lidstaten kan het Agentschap technische bijstand verlenen met betrekking tot de implementatie van communautaire wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en voorkoming van verontreiniging door schepen. Het Agentschap kan ook, wanneer deze staten getroffen zijn door verontreiniging van de zee die door een ongeval of opzettelijk is veroorzaakt, bijstand verlenen via het bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom ingesteld communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming . Deze taken worden gecoördineerd met de bestaande regionale samenwerkingsprogramma's en omvatten waar nodig het organiseren van relevante opleidingsactiviteiten.

3)

in artikel 10 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

a)

punt d) wordt vervangen door

„d)

stelt vóór 30 november van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De vaststelling van het werkprogramma geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen een periode van 15 dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de Raad van Bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het, eventueel gewijzigde, werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, ofwel met een tweederde meerderheid inclusief de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;”

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„k)

stelt overeenkomstig de procedures zoals bedoeld onder d) een gedetailleerd plan op voor de paraatheid en de activiteiten van het Agentschap op het gebied van verontreinigingsbestrijding, waarbij wordt gestreefd naar optimaal gebruik van de financiële middelen waarover het Agentschap beschikt.”

4)

in artikel 11 wordt de tweede alinea van lid 1 vervangen door:

„De leden van de Raad van Bestuur worden benoemd op basis van de mate van hun relevante ervaring en deskundigheid op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging.”

5)

in artikel 15 wordt letter a) van lid 2 vervangen door onderstaande tekst:

„a)

hij stelt het werkprogramma op en het gedetailleerde plan voor de activiteiten van het Agentschap op het gebied van verontreinigingsparaatheid en -bestrijding, en legt deze aan de Raad van Bestuur voor na raadpleging van de Commissie. Hij neemt de nodige maatregelen voor de uitvoering daarvan. Hij geeft gehoor aan alle verzoeken om bijstand van de Commissie of van een lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder c). Voor informatiedoeleinden legt hij het plan voor aan het comité dat is ingesteld bij artikel 4 van Beschikking nr. 2850/2000/EG, alsook aan het in artikel 9 van Beschikking 2001/792/EG, Euratom bedoelde comité;”

6)

in artikel 16, wordt de eerste alinea van lid 1 vervangen door:

„1. De uitvoerend directeur van het Agentschap wordt op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook bekwaamheid en ervaring die relevant is voor maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging door de Raad van Bestuur benoemd. De Raad van Bestuur neemt een besluit met een meerderheid van vier vijfde van alle stemgerechtigde leden. De Commissie kan één of meer kandidaten voorstellen.”

7)

in artikel 17 wordt lid 1 vervangen door:

„1. Het Agentschap staat open voor deelneming van derde landen die overeenkomsten met de Europese Gemeenschap hebben gesloten, waarbij zij het Gemeenschapsrecht op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van verontreiniging veroorzaakt door schepen hebben aangenomen en toepassen.”

8)

in artikel 22 wordt lid 2 vervangen door:

„2. Bij de evaluatie wordt nagegaan welk effect deze verordening, het Agentschap en zijn werkmethoden hebben gehad. De Raad van Bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


P5_TA(2004)0093

Intermodale laadeenheden ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende intermodale laadeenheden (COM(2003) 155 — C5-0167/2003 — 2003/0056(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 155)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 71, lid 1 en 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0167/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme (A5-0016/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TC1-COD(2003)0056

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2004 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2004/.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende intermodale laadeenheden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1, en artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap voert een beleid dat duurzame vormen van vervoer stimuleert, zoals multi- en intermodaal vervoer waartoe het weg- en spoorwegtransport, de binnenvaart en het zeevervoer over korte afstand behoren. In het kader van het gemeenschappelijke vervoersbeleid moeten verdere maatregelen worden genomen ter verzekering van de veiligheid van het vervoer.

(2)

Containers voldoen over het algemeen aan normen die door de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) zijn goedgekeurd, maar optimale belading met pallets is niet mogelijk en evenmin kunnen de maximaal toegestane afmetingen in het vervoer over land ten volle worden benut.

(3)

Wissellaadbakken worden doorgaans in het weg- of spoorwegvervoer gebruikt, maar zijn vanwege hun constructie-eigenschappen niet geschikt voor intermodaal vervoer dat een traject over water behelst.

(4)

Intermodale laadeenheden moeten voldoende interoperabel zijn voor de overslag van goederen van de ene vervoerswijze naar de andere. Wegens de hoeveelheid en de verscheidenheid van de bestaande eenheden geldt de eis tot harmonisatie van de interoperabiliteitskenmerken uitsluitend voor nieuwe eenheden.

(5)

De nieuwe Europese intermodale laadeenheid dient niet alleen een optimale laadruimte te bieden wat de afmetingen betreft die door de geldende communautaire wetgeving zijn opgelegd, maar tevens de geharmoniseerde interoperabiliteitskenmerken te vertonen die voor alle nieuwe intermodale laadeenheden zijn vereist.

(6)

De doelstellingen van het overwogen optreden zijn: dezelfde mate van harmonisatie van intermodale laadeenheden en van procedures voor beoordeling en periodieke keuring, alsmede totstandbrenging van de Europese intermodale laadeenheid. Aangezien deze doelstellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(7)

Om redenen in verband met het specifieke karakter van de markt voor luchtvrachtvervoer is deze richtlijn niet van toepassing op deze vervoerstak.

(8)

Gebruik, controle en onderhoud van intermodale laadeenheden waarop de Internationale Overeenkomst voor veilige containers (CSC)(5) van toepassing is, mogen door deze richtlijn niet worden belemmerd.

(9)

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen is gewaarborgd. De voorschriften betreffende dit vrije verkeer zonder handelsbelemmeringen zijn gebaseerd op de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie(6). Deze richtlijn gaat uit van deze beginselen.

(10)

De lidstaten moeten overeenkomstig Besluit 93/465/EEG(7) toestaan dat op hun grondgebied intermodale laadeenheden die voorzien zijn van de CE-markering en de symbolen, zoals bedoeld in deze richtlijn, die aangeven dat de periodieke keuring is verricht, vrij in het verkeer en in de handel worden gebracht en worden gebruikt in de loop van elke vervoersoperatie of voor het gebruiksdoel ervan, zonder een aanvullende beoordeling te eisen met het oog op de toepassing van deze richtlijn of, als het gaat om de Europese intermodale laadeenheid, de overeenstemming met andere technische eisen.

(11)

Het is passend dat een lidstaat, die daarvan kennis geeft aan de Commissie, maatregelen kan nemen om het in de handel brengen en het gebruik van intermodale laadeenheden te beperken of te verbieden, met name wanneer deze een bepaald gevaar voor de veiligheid van personen en, voorzover van toepassing, van huisdieren en goederen opleveren of indien deze eenheden, die zijn voorzien van de CE-markering, het symbool met betrekking tot de hernieuwde beoordeling van deze eenheden en het symbool met betrekking tot de periodieke keuring, niet voldoen aan de eisen. De procedure moet gemotiveerd en transparant zijn.

(12)

In het kader van de beginselen als bedoeld door de resolutie van de Raad van 7 mei 1985, voorziet deze richtlijn in de bijlagen I en II in de essentiële eisen inzake veiligheid, beveiliging, laden en lossen, vastzetten, stabiliteit en identificatie die nodig zijn voor intermodale laadeenheden en voor Europese intermodale laadeenheden. Deze eisen zullen worden aangevuld met bijzondere eisen die onmisbaar zijn om de interoperabiliteit te waarborgen. Intermodale laadeenheden moeten aan al deze eisen voldoen.

(13)

De eisen die aan intermodale laadeenheden worden gesteld, mogen niet in tegenspraak zijn met de bestaande ISO-normen.

(14)

Gezien de doelstellingen van deze richtlijn en om gemakkelijker aan te kunnen tonen dat nieuwe eenheden aan de eisen voldoen, dienen procedures voor beoordeling en periodieke keuring te worden vastgesteld; bij het uitwerken van deze procedures moet rekening worden gehouden met het belang van de inherente eisen voor intermodale laadeenheden. Er moet worden voorzien in een adequate procedure of een keuze uit verschillende gelijkwaardige procedures. De aangenomen procedures moeten in overeenstemming zijn met Besluit 93/465/EEG.

(15)

Nieuwe intermodale laadeenheden mogen alleen in de handel worden gebracht en in gebruik genomen, indien zij aan de eisen van deze richtlijn voldoen. Deze overeenstemming wordt bevestigd aan de hand van de beoordelingsprocedures van Besluit 93/465/EEG die in bijlage IV zijn weergegeven.

(16)

De periodieke keuring heeft tot doel te controleren of de staat van onderhoud en de staat van slijtage van intermodale laadeenheden verenigbaar zijn met de veiligheidseisen. De keuring wordt verricht volgens de procedure van bijlage V van deze richtlijn.

(17)

De eenheden waarop deze richtlijn betrekking heeft, moeten zijn voorzien van een CE-markering die aangeeft dat zij aan de eisen daarvan voldoen. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de symbolen met betrekking tot de geharmoniseerde eigenschappen van intermodale laadeenheden en de symbolen die aangeven dat de eenheid in kwestie een geharmoniseerde Europese intermodale laadeenheid is. Op elke intermodale laadeenheid moet zijn aangegeven dat deze met succes de vorige periodieke keuring heeft ondergaan of, bij eenheden van minder dan vijf jaar oud, dat deze nog niet aan de keuringsverplichting is onderworpen, met vermelding van de datum van de eerstvolgende keuring.

(18)

Teneinde de doelstellingen in verband met de in de bijlagen I en II van deze richtlijn vermelde essentiële eisen te bereiken, dienen geharmoniseerde normen te worden uitgewerkt voor intermodale laadeenheden en voor Europese intermodale laadeenheden. Voor deze eenheden dient tevens te worden voorzien in de vaststelling van bijzondere interoperabiliteitseisen volgens de procedure van artikel 12.

(19)

Geharmoniseerde normen worden op verzoek van de Commissie door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) in het kader van een gemandateerde procedure opgesteld. Indien deze normen ontoereikend worden geacht ten opzichte van de twee soorten eisen van de richtlijn, wendt de Commissie of de betrokken lidstaat zich tot het permanent comité van Richtlijn 98/34/EG(8).

(20)

De lidstaten wijzen keuringsinstanties aan die gerechtigd zijn de beoordelingsprocedures en periodieke keuring uit te voeren. Ook moeten zij er voor zorgen dat die instanties onafhankelijk, deskundig en onpartijdig genoeg zijn om de taken te vervullen waarvoor zij zijn aangewezen en aangemeld.

(21)

De beoogde versterking van de veiligheid van intermodale laadeenheden en Europese intermodale laadeenheden wordt bevorderd door de CSC. De meeste lidstaten hebben in lijn met Aanbeveling 79/487/EEG(9)deze overeenkomst reeds geratificeerd.

(22)

Er dient te worden voorzien in een procedure die de Commissie in staat stelt bepaalde bijlagen bij deze richtlijn te wijzigen.

(23)

Er dient te worden voorzien in een procedure die de Commissie in staat stelt de nodige maatregelen te nemen indien de geharmoniseerde normen niet geheel voldoen aan de eisen van deze richtlijn.

(24)

De nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn dienen te worden genomen in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).

(25)

Er dient in sancties te worden voorzien in geval van niet-naleving van nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld.

(26)

Er moeten maatregelen worden getroffen met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn voor de bekendmaking van de specificaties in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(27)

Er moet een overgangsbepaling komen die het mogelijk maakt dat intermodale laadeenheden die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn vervaardigd, ook na die datum in de handel worden gebracht en in gebruik worden genomen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn stelt essentiële eisen vast en voorziet in de goedkeuring van geharmoniseerde normen en bijzondere interoperabiliteitseisen met het oog op een efficiënter en veiliger gebruik van nieuwe intermodale laadeenheden en totstandbrenging van een Europese intermodale laadeenheid. Zij behelst verplichtingen inzake overeenstemmingsbeoordeling en onderhoud alsmede procedures voor overeenstemmingsbeoordeling en periodieke keuring met betrekking tot laadeenheden die in het intermodale vervoer worden gebruikt en waarop de CSC niet van toepassing is.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

de op de datum van inwerkingtreding ervan bestaande intermodale laadeenheden,

b)

recentelijk vervaardigde, in de handel gebrachte, in het verkeer gebrachte en/of gebruikte intermodale laadeenheden, die moeten voldoen aan de eisen van bijlage I en de bijzondere interoperabiliteitseisen van artikel 9,

c)

nieuwe Europese intermodale laadeenheden, die moeten voldoen aan de eisen van de bijlagen I en II en de bijzondere interoperabiliteitseisen van artikel 9.

2. Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de in lid 1 bedoelde laadeenheden, die uitsluitend worden gebruikt voor goederenvervoer tussen het grondgebied van de Gemeenschap en dat van een derde land.

3. Het luchtvervoer valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„intermodale laadeenheid”: een container of een wissellaadbak;

b)

„Europese intermodale laadeenheid”: een intermodale laadeenheid die in overeenstemming met de essentiële eisen, als omschreven in de bijlagen I en II, en met de interoperabiliteitseisen is geconstrueerd;

c)

„container”: kist voor het vervoer van goederen die stevig genoeg voor herhaaldelijk gebruik en stapelbaar is en die is uitgerust met toebehoren dat overbrenging van de ene naar de andere vervoerswijze mogelijk maakt;

d)

„wissellaadbak”: in Europa gebruikte eenheid voor het vervoer van goederen die optimaal is afgestemd op de afmetingen van wegvoertuigen en die voorzien is van grijpelementen waarmee overslag van de ene naar de andere vervoerswijze kan plaatsvinden, gewoonlijk van spoorweg- naar wegvervoer;

e)

„geharmoniseerde norm”: een technische specificatie die een erkende normalisatie-instelling heeft vastgesteld op basis van een opdracht die de Commissie heeft verleend overeenkomstig de procedures van Richtlijn 98/34/EG met het oog op de vaststelling van een Europese eis waarvan de naleving niet verplicht is;

f)

„aanduiding van periodieke keuring”: een symbool dat aangeeft dat de intermodale laadeenheid een periodieke keuring heeft ondergaan of aan een eerste periodieke keuring moet worden onderworpen en geacht wordt aan de relevante eisen te voldoen; voorts wordt de datum aangegeven waarop de eerstvolgende periodieke keuring als bedoeld in artikel 7 zal plaatsvinden;

g)

„periodieke keuring”: de controles die worden verricht om de staat van onderhoud en veiligheid van de in de punten a), b) en c) bedoelde intermodale laadeenheden te onderzoeken, overeenkomstig de procedures van bijlage V;

h)

„overeenstemmingsbeoordelingsprocedures”: de in bijlage IV bedoelde procedures;

i)

„aangemelde instantie”: een keuringsinstantie die door de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat is aangewezen overeenkomstig artikel 10 en die voldoet aan de criteria van bijlage III.

Artikel 4

Beoordeling van de overeenstemming van intermodale laadeenheden

1. Alvorens intermodale laadeenheden en Europese intermodale laadeenheden in de handel te brengen, onderwerpt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde zijn productie aan een van de in bijlage IV beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures overeenkomstig de vastgestelde voorwaarden.

2. Deze overeenstemming wordt met het oog op het aanbrengen van de CE-markering op de intermodale laadeenheden vastgesteld door middel van:

hetzij interne productiecontrole door toepassing van module A, wanneer aan de in artikel 9, lid 3, bedoelde geharmoniseerde normen is voldaan;

hetzij interne productiecontrole door toepassing van module Aa;

hetzij de eenheidskeuringsprocedure (module G);

hetzij de volledige kwaliteitsborgingsprocedure (module H).

3.Artikel 4, alinea 1 is niet van toepassing op intermodale laadeenheden die voldoen aan de voorwaarden van de CSC, tenzij de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde erkend vertegenwoordiger een dergelijke evaluatie aanvraagt.

Artikel 5

Vrij verkeer, restricties en vrijwaringsclausules.

1. Een lidstaat mag, om redenen die verband houden met de toepassing van deze richtlijn, het in de handel brengen of de ingebruikneming op zijn grondgebied (met inbegrip van het vervoeren, opslaan, laden en lossen en herladen) van intermodale laadeenheden niet verbieden, beperken of belemmeren, voorzover deze eenheden voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn en, indien van toepassing, aan de geldende geharmoniseerde normen die krachtens deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt en die voorzien zijn van de CE-markering waaruit deze overeenstemming blijkt alsmede van de aanduiding met betrekking tot de periodieke keuring conform artikel 8.

2. Intermodale laadeenheden die zijn voorzien van de CE-markering en van de EG-verklaring van overeenstemming volgens bijlage VII, worden door de lidstaten geacht aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

3. Wanneer een lidstaat vaststelt dat een in artikel 2 bedoelde eenheid die behoorlijk is onderhouden en voor haar gebruiksdoel wordt gebruikt, de gezondheid en/of veiligheid van personen en, in voorkomend geval, van huisdieren of goederen tijdens het vervoer en/of gebruik in gevaar dreigt te brengen, ondanks dat de eenheid is voorzien van de CE-markering en een aanduiding van periodieke keuring, kan hij het in de handel brengen of het gebruik van deze eenheid beperken, dan wel maatregelen nemen om deze eenheid uit de handel of het verkeer te nemen. De lidstaat stelt de Commissie onmiddellijk van die maatregel in kennis en geeft de redenen van zijn besluit aan.

4. De Commissie treedt zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen in overleg. Wanneer de Commissie na dit overleg vaststelt dat de maatregel gerechtvaardigd is, stelt zij onmiddellijk alle lidstaten daarvan in kennis. Indien de maatregel niet gerechtvaardigd blijkt te zijn, stelt de Commissie de lidstaat die de maatregel heeft genomen alsook de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de eigenaar of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder onmiddellijk daarvan in kennis.

5. Wanneer een in artikel 2 bedoelde eenheid niet in overeenstemming blijkt te zijn, neemt de bevoegde lidstaat passende maatregelen tegen degene die de CE-markering of de aanduiding van periodieke keuring heeft aangebracht, en stelt hij zo spoedig mogelijk de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis. Deze maatregelen kunnen zelfs inhouden dat het recht de procedures als vervat in de bijlagen IV en V toe te passen, wordt ingetrokken.

6. De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten op de hoogte worden gehouden van het verloop en de resultaten van deze procedure.

7. Wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering of de aanduiding van periodieke keuring ten onrechte is aangebracht, is de eigenaar of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder of de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplicht onder de door deze lidstaat gestelde voorwaarden aan de overtreding een einde te maken.

Indien het gebrek aan overeenstemming blijft bestaan, neemt de lidstaat alle benodigde maatregelen om het in de handel brengen, het vervoer of het gebruik van de betrokken eenheid te beperken of te verbieden, dan wel ervoor te zorgen dat deze uit de handel of uit het verkeer wordt genomen.

8. Ieder krachtens deze richtlijn door een lidstaat genomen besluit dat ertoe leidt dat het in de handel brengen, het vervoer of het gebruik van intermodale laadeenheden wordt beperkt of dat het uit de handel of uit het verkeer nemen daarvan oplegt, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Het wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de betrokken partij, die tegelijkertijd wordt ingelicht over de rechtsmiddelen waarover zij volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat beschikt, en over de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld.

Artikel 6

Toezicht met betrekking tot intermodale laadeenheden

1. De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3, onder a) en b), bedoelde intermodale laadeenheden uitsluitend in de handel gebracht en in bedrijf gesteld kunnen worden, indien zij geen gevaar opleveren voor de gezondheid en de veiligheid van personen en, in voorkomend geval, van huisdieren of goederen, wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en worden gebruikt voor het gebruiksdoel ervan.

2. De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, de eisen vast te stellen die zij noodzakelijk achten voor de bescherming van personen en met name bij het laden en lossen van de eenheden, voorzover zulks niet inhoudt dat die eenheden veranderingen moeten ondergaan ten opzichte van het bepaalde in deze richtlijn.

3. De lidstaten verhinderen niet dat met name op beurzen of exposities en bij demonstraties in artikel 1 omschreven intermodale laadeenheden tentoon worden gesteld die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet met de eisen in overeenstemming zijn en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde in overeenstemming zijn gebracht. Bij demonstraties moeten passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen in overeenstemming met alle eisen die de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat heeft vastgesteld teneinde de veiligheid van personen te waarborgen.

Artikel 7

Onderhoud en periodieke keuring

1. Voor het einde van het vijfde jaar, te rekenen vanaf de fabricage van een intermodale laadeenheid of een Europese intermodale laadeenheid, onderwerpt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, de eigenaar of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder deze aan de eerste keuring, als bedoeld in artikel 3, onder f), volgens een van de in bijlage V bedoelde procedures.

Voor bestaande eenheden vindt de eerste keuring plaats vóór 1 juli 2007 of vóór het einde van het vijfde jaar, te rekenen vanaf de fabricage ervan.

Bestaande of nieuwe intermodale laadeenheden die in de Gemeenschap in het verkeer zijn of worden gebruikt voor goederenvervoer tussen het grondgebied van de Gemeenschap en het grondgebied van een derde land ondergaan ten minste om de 30 maanden een periodieke keuring.

2. De eigenaar, zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder van de intermodale laadeenheid draagt er zorg voor dat deze met het oog op de veiligheid in goede staat wordt gehouden.

3. De uiterste datum (maand en jaar) van de volgende periodieke keuring van de intermodale laadeenheid wordt op zichtbare, gemakkelijk leesbare en onuitwisbare wijze op de eenheid aangebracht.

4. Intermodale laadeenheden kunnen in iedere lidstaat aan een periodieke keuring worden onderworpen, overeenkomstig de procedures van bijlage V van deze richtlijn.

5.De leden 1, 3 en 4 zijn niet van toepassing op intermodale laadeenheden waarop de CSC van toepassing is.

Artikel 8

CE-markering en aanduiding van periodieke keuring

1. De CE-markering bestaat uit de letters „CE” volgens het model in bijlage VI.

De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die betrokken is bij de productiecontrolefase.

2. De CE-markering wordt zichtbaar, goed leesbaar en onuitwisbaar op elke intermodale laadeenheid aangebracht.

3. Het is verboden op intermodale laadeenheden en op Europese intermodale laadeenheden markeringen aan te brengen die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CEmarkering. Op intermodale laadeenheden mogen andere markeringen worden aangebracht, op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

4. Naast de CE-markering wordt een symbool aangebracht volgens het model in bijlage VII. Het is verschillend voor intermodale laadeenheden en voor Europese intermodale laadeenheden.

5. De aanduiding van periodieke keuring vermeldt de fabricagedatum, de datum van de vorige keuring en de uiterste datum voor de volgende keuring. Deze wordt door de keuringsinstantie aangebracht volgens het model in bijlage VII.

6. Ten onrechte aangebrachte CE-markering

a)

Wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering of de aanduiding van periodieke keuring ten onrechte is aangebracht, is de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, de eigenaar of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder verplicht onder de door deze lidstaat gestelde voorwaarden dit product in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CEmarkering en aan de overtreding een einde te maken.

b)

Indien de tekortkoming blijft bestaan, neemt de lidstaat alle nodige maatregelen om overeenkomstig de procedures van artikel 5 het in de handel brengen van het bewuste product te beperken of te verbieden dan wel het uit de handel te laten nemen.

Artikel 9

Eisen, geharmoniseerde normen en formele bezwaren

1. Intermodale laadeenheden en Europese intermodale laadeenheden, als bedoeld in artikel 1, moeten respectievelijk voldoen aan de essentiële eisen van de bijlagen I en II alsook aan de bijzondere interoperabiliteitseisen. Deze laatste worden vastgesteld en eventueel herzien volgens de procedure van artikel 12, lid 2.

De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie de besluiten bekend met betrekking tot de toe te passen bijzondere interoperabiliteitseisen.

2. Intermodale laadeenheden en Europese intermodale laadeenheden die zijn voorzien van de in artikel 8 bedoelde CE-markering en van de verklaring van overeenstemming volgens bijlage VII, worden door de lidstaten geacht aan alle betreffende bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

3. Intermodale laadeenheden en Europese intermodale laadeenheden die in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde normen waarvan de verwijzingsnummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht aan de essentiële eisen en de bijzondere interoperabiliteitseisen te voldoen.

4. Wanneer een lidstaat of de Commissie oordeelt dat de in lid 3 bedoelde geharmoniseerde normen niet in overeenstemming zijn met de in de bijlagen I en II vermelde essentiële eisen en/of met de bijzondere interoperabiliteitseisen, legt deze lidstaat of de Commissie de zaak voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanent comité.

Rekening houdend met het advies van het comité, deelt de Commissie de lidstaten mee of de verwijzingen naar de desbetreffende normen al dan niet uit het Publicatieblad van de Europese Unie moeten worden geschrapt.

Artikel 10

Aangemelde instanties

1. De lidstaten berichten aan de Commissie en de overige lidstaten welke in de Gemeenschap gevestigde aangemelde instanties zij hebben aangewezen voor de uitvoering van de in de bijlagen IV en V bedoelde procedures alsmede voor de uitvoering van de specifieke taken waarvoor deze instanties zijn aangewezen, met vermelding van de vooraf door de Commissie aan hen toegewezen identificatienummers.

De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst van de aangemelde instanties bekend, met hun identificatienummer en de taken waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze lijst.

2. De lidstaten passen voor de aanwijzing van aangemelde instanties de criteria van bijlage III toe.

3. Een lidstaat die een instantie heeft aangemeld, trekt die aanmelding in indien hij vaststelt dat de instantie niet meer aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoet.

Hij stelt de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk van de intrekking van een aanmelding in kennis.

Artikel 11

Aanpassing van de bijlagen

De wijzigingen die nodig zijn om de bijlagen I en II aan te passen, worden aangenomen volgens de procedure van artikel 12.

Artikel 12

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een regelgevend comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 daarvan, van toepassing.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Het comité kan zich buigen over ieder probleem in verband met de tenuitvoerlegging en de praktische toepassing van deze richtlijn, dat de voorzitter op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat aan de orde stelt.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast voor inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen van intern recht, streven naar volledige harmonisatie van deze sancties en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te garanderen. De sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn in kennis van de bedoelde bepalingen en delen alle latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 14

Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De lidstaten stellen de regels voor deze verwijzing vast.

3. De bepalingen van artikel 4 zijn niet van toepassing op intermodale laadeenheden die vóór de in lid 1 genoemde datum zijn vervaardigd en uiterlijk binnen zes maanden na deze datum in gebruik zijn genomen.

Artikel 15

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


BIJLAGE I

Essentiële eisen met betrekking tot intermodale laadeenheden

Om het laden en lossen van intermodale laadeenheden tussen vervoerswijzen te vergemakkelijken en het intermodale vervoer in het algemeen te bevorderen, moeten deze naar klasse en categorie voldoen aan de in deze bijlage vastgestelde essentiële eisen. Deze eisen waarborgen voor de intermodale laadeenheden een maximale interoperabiliteit tussen wegvervoer, railvervoer, binnenvaart en zeevervoer en zijn niet strijdig met de huidige desbetreffende ISO-normen.

Veiligheid:

Inachtneming van de relevante bepalingen van de Internationale overeenkomst voor veilige containers (CSC).

Tot een minimum beperken van het risico van schade binnen een en dezelfde vervoerswijze en tijdens het overbrengen van lading van de ene vervoerswijze naar de andere.

Elke nieuwe intermodale laadeenheid voorzien van een geavanceerd alarmsysteem tegen ongeoorloofd gebruik, bijvoorbeeld elektronische verzegeling.

Laden en lossen:

Efficiënt laden en lossen mogelijk maken van containers (ISOserie 1) en stapelbare en niet-stapelbare afneembare laadbakken, rekening houdend met de doelmatigheid van overslag.

Vastzetten:

De koppelingen voor het vastzetten compatibel maken met de vier vervoerswijzen.

Stevigheid:

Intermodale laadeenheden mogen bij een val niet breken en niet opengaan.

Intermodale laadeenheden moeten bestand zijn tegen normale schokken bij het laden en lossen zonder schade te ondervinden die ertoe kan leiden dat de aanduiding van periodieke keuring niet wordt aangebracht.

Codering en identificatie van de eenheden:

Elektronische codering en identificatie overeenkomstig de stand van de techniek.

Intermodale laadeenheden die in het wegvervoer worden gebruikt, moeten voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 96/53/EG(1).


BIJLAGE II

Essentiële eisen betreffende de Europese intermodale laadeenheid

De Europese intermodale laadeenheid is de ideale laadeenheid voor het transport van uiteenlopend drooggoed over weg, spoorweg en binnenwateren en voor het zeevervoer over korte afstand.

Behalve de in bijlage I vermelde eisen, die voor alle nieuwe intermodale laadeenheden gelden, moeten de Europese intermodale laadeenheden bovendien aan de volgende eisen voldoen:

Gewicht en afmetingen:

Inachtneming van de bepalingen van Richtlijn 96/53/EG.

Type:

Multifunctionele laadbak voor drooggoed

Binnenlengte:

In de lengterichting moeten kunnen worden geplaatst:

11 eenheden van 1 200 mm (lange variant)

6 eenheden van 1 200 mm (korte variant)

daarbij rekening houdend met de benodigde manoeuvreerruimte.

Binnenbreedte:

In de lengterichting moeten twee europallets (1 200 × 800 mm) of twee UK-pallets (1 200 × 1 000 mm) (dus 2 × 1 200 mm) en in de breedterichting drie europallets (dus 3 × 800 mm) naast elkaar kunnen worden geplaatst met voldoende manoeuvreerruimte.

Buitenbreedte:

De buitenbreedte moet veilige stuwing in het ruim en aan dek van bestaande containerschepen mogelijk maken zonder aanpassing van de huidige stuwingsstructuur die is berekend op basis van de desbetreffende ISO-normen.

Buitenhoogte:

ISO-norm (2 900 mm)

Stevigheid van de constructie:

Het referentiedocument voor de waarden van de stevigheid is in voorkomend geval de normenreeks ISO 1496.

Stapeling mogelijk op vier niveaus voor lange laadeenheden die geschikt zijn voor een zeereis.

Stapelvermogen gelijk aan dat van ISO-containers van 20 voet, voor korte laadeenheden.

Voldoende scheurbestendigheid om de binnenvaart en het zeevervoer over korte afstand mogelijk te maken bij stapeling op het genoemde aantal niveaus.

Geschiktheid om aan de bovenzijde opgetild te worden.

BIJLAGE III

Minimumcriteria voor de aanwijzing van de in artikel 10 bedoelde aangemelde instanties

1.

De instantie, de directeur daarvan en het personeel dat met de beoordelings- en verificatiewerkzaamheden is belast, mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier, de installateur of de gebruiker zijn van de intermodale laadeenheden die deze instantie keurt, noch de gemachtigde van één der genoemde personen. Zij mogen noch rechtstreeks noch als gemachtigden van de betrokken partijen optreden bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze eenheden. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant van laadeenheden en de aangemelde instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

2.

De instantie en het personeel daarvan dienen de beoordelings- en verificatiewerkzaamheden uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid; zij dienen vrij te staan tegenover elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de uitslagen van hun keuring kunnen beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de verificatie belang hebben.

3.

De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen of het toezicht verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het materiaal dat nodig is voor bijzondere verificaties.

4.

Het personeel dat met de keuringen is belast, dient:

een goede technische en beroepsopleiding te hebben,

een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de keuringen die het verricht en voldoende ervaring met die keuringen te hebben,

de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte keuringen verklaringen, processen-verbaal en rapporten op te stellen.

5.

De onafhankelijkheid van het personeel van de instantie dat met de keuringen is belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van dat personeel mag niet afhangen van het aantal keuringen dat het verricht, noch van de uitslagen van die keuringen.

6.

De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij die wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de keuringen rechtstreeks door de lidstaat worden verricht.

7.

Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen hem bij de uitoefening van zijn taak in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven ter kennis is gekomen (behalve tegenover de terzake bevoegde overheidsinstanties van de staat waarin de instantie haar werkzaamheden uitoefent).

BIJLAGE IV

Overeenstemmingsbeoordelingsprocedures

De fabrikant van een intermodale laadeenheid of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bepaalt welke van de volgende, in deze bijlage beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, als bedoeld in artikel 6, op de eenheid moet worden toegepast:

hetzij interne productiecontrole door toepassing van module A, wanneer aan de in artikel 9, lid 3, bedoelde geharmoniseerde normen is voldaan;

hetzij interne productiecontrole door toepassing van module Aa;

hetzij de eenheidskeuringsprocedure (module G);

hetzij de volledige kwaliteitsborgingsprocedure (module H).

Module A (interne productiecontrole)

1.

In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de intermodale laadeenheden aan de desbetreffende eisen van de richtlijn voldoen. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet op alle intermodale laadeenheden het toepasselijke merkteken aanbrengen en een schriftelijke verklaring van overeenstemming opstellen.

2.

De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen; de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde houdt deze documentatie gedurende tien jaar na de vervaardiging van de laatste intermodale laadeenheid voor controledoeleinden ter beschikking van de bevoegde nationale instanties. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die de intermodale laadeenheden in de Gemeenschap in de handel brengt, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

3.

Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de intermodale laadeenheden in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van de richtlijn. De technische documentatie dient, voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van de intermodale laadeenheden en bevat het volgende:

een algemene beschrijving van de intermodale laadeenheden;

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.;

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product;

een beschrijving van de oplossingen die zijn aangenomen om aan de eisen van de richtlijn te voldoen;

de resultaten van de gemaakte ontwerpberekeningen, de verrichte onderzoeken, enz.;

de beproevingsverslagen.

4.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.

5.

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er tijdens het fabricageproces intermodale laadeenheden worden vervaardigd die voldoen aan de eisen van de in punt 2 bedoelde technische documentatie en aan de eisen van de geldende richtlijn.

Module Aa (interne productiecontrole met toezicht op de eindcontrole)

Naast de voorschriften van module A zijn de volgende bepalingen van toepassing.

De eindcontrole staat onder toezicht van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, die daartoe onaangekondigde bezoeken aflegt.

Tijdens deze bezoeken moet de aangemelde instantie:

zich ervan vergewissen dat de fabrikant de eindcontrole verricht;

op de plaats van fabricage of opslag van de intermodale laadeenheden een controlemonster nemen. De aangemelde instantie bepaalt hoeveel eenheden het monster omvat en of zij op de eenheden de gehele eindcontrole of een deel daarvan moet verrichten of laten verrichten.

Zijn een of meer gecontroleerde intermodale laadeenheden niet in overeenstemming, dan neemt de aangemelde instantie passende maatregelen.

De fabrikant brengt onder de verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie het identificatienummer van die instantie op elke intermodale laadeenheid aan.

Module G (EG-eenheidskeuring)

1.

In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant garandeert en verklaart dat de intermodale laadeenheid waarvoor de in punt 4.1 bedoelde verklaring is afgegeven, in overeenstemming is met de desbetreffende eisen van de richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op deze eenheid de passende markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

2.

De fabrikant vraagt een eenheidskeuring aan bij een aangemelde instantie naar keuze. De aanvraag omvat:

naam en adres van de fabrikant en plaats waar de intermodale laadeenheid zich bevindt;

een schriftelijke verklaring dat er geen soortgelijke aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie;

de technische documentatie.

3.

Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de intermodale laadeenheid in overeenstemming is met de eisen van de richtlijn en moet inzicht kunnen worden verkregen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van die eenheid. De technische documentatie omvat:

een algemene beschrijving van de eenheid in kwestie;

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.;

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's, en van de werking van deze eenheid;

de resultaten van de gemaakte ontwerpberekeningen, de verrichte onderzoeken, enz.;

de beproevingsverslagen;

de van belang zijnde gegevens over de kwalificatie van de fabricage- en controleprocessen en over de kwalificatie of goedkeuring van het betrokken personeel.

4.

De aangemelde instantie onderzoekt het ontwerp en de constructie van elke intermodale laadeenheid en verricht tijdens de fabricage passende proeven, teneinde na te gaan of de eenheid in overeenstemming is met de desbetreffende eisen van deze richtlijn.

4.1.

De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer aan op iedere intermodale laadeenheid of laat dat doen en stelt een verklaring van overeenstemming betreffende de verrichte proeven op. Die verklaring wordt gedurende tien jaar bewaard.

4.2.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet in staat zijn de verklaringen van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen indien daarom wordt verzocht.

De aangemelde instantie zal met name:

de technische documentatie bestuderen aangaande het ontwerp en de fabricageprocédés;

de gebruikte materialen beoordelen, als deze niet in overeenstemming zijn met de voorschriften van de richtlijn, en het door de fabrikant van de materialen afgeleverde certificaat controleren;

de methoden voor de permanente verbinding van de onderdelen van de intermodale laadeenheden erkennen;

de kwalificaties of goedkeuringen controleren;

het eindonderzoek uitvoeren, de beproeving verrichten of laten verrichten en, indien van toepassing, de veiligheidsvoorzieningen onderzoeken.

Module H (volledige kwaliteitsborging)

1.

In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de producten in kwestie aan de desbetreffende eisen van de richtlijn voldoen. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op alle producten de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.

2.

De fabrikant hanteert voor ontwerp, fabricage, eindinspectie en beproeving van de producten een goedgekeurd kwaliteitssysteem als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan het in punt 4 bedoelde toezicht.

3.

Kwaliteitssysteem

3.1.

De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag in voor de beoordeling van zijn kwaliteitssysteem.

Deze aanvraag behelst:

alle van belang zijnde informatie voor de beoogde categorie producten;

de documentatie over het kwaliteitssysteem.

3.2.

Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten aan de desbetreffende eisen van de richtlijn voldoen.

Alle door de fabrikant toegepaste beginselen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem zorgt ervoor dat de procedure- en kwaliteitsmaatregelen zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

De documentatie bevat met name een passende beschrijving van:

de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp en kwaliteit van de producten;

de technische ontwerpspecificaties, met inbegrip van de normen die worden toegepast en, indien de in artikel 5 bedoelde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat wordt voldaan aan de essentiële eisen van de richtlijn die op de producten van toepassing zijn;

de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp, de procédés en systematische maatregelen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de producten, met betrekking tot de beoogde categorie producten;

de daarbij toegepaste fabricage-, kwaliteitsbeheersings- en kwaliteitsborgingstechnieken en de in dat verband systematisch toe te passen procédés en maatregelen;

de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens of na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;

de kwaliteitsrapporten, zoals inspectieverslagen, beproevingsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.;

de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3.

De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Kwaliteitssystemen die de desbetreffende geharmoniseerde norm toepassen, worden geacht in overeenstemming te zijn met deze eisen.

Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de intermodale laadeenheden in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van de richtlijn. De technische documentatie moet, voorzover dat nodig is voor de beoordeling, inzicht verschaffen in het ontwerp, de fabricage en de werking van intermodale laadeenheden en omvat:

een algemene beschrijving van de intermodale laadeenheden;

ontwerp- en fabricagetekeningen alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.;

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product;

een beschrijving van de oplossingen die zijn aangenomen om aan de eisen van de richtlijn te voldoen;

de resultaten van de gemaakte ontwerpberekeningen, de verrichte onderzoeken, enz.;

de beproevingsverslagen.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een inspectiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4.

De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem, na te komen en er zorg voor te dragen dat het adequaat en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger op de hoogte gebracht van elke voorgenomen aanpassing van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4.

EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1.

Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2.

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, inspectie-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name:

de documentatie over het kwaliteitssysteem;

de kwaliteitsrapporten als bedoeld in het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op het ontwerp, zoals resultaten van analyses, berekeningen, proeven, enz.;

de kwaliteitsrapporten als bedoeld in het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de fabricage, zoals inspectieverslagen, beproevingsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3.

De aangemelde instantie verricht elk jaar een controle om zich ervan te vergewissen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast, en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4.

De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien een proef heeft plaatsgevonden, een beproevingsverslag.

5.

De fabrikant houdt gedurende tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

de in punt 3.1, tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie;

de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

de in punt 3.4, vierde alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

6.

Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de terzake dienende informatie over de door haar verleende en ingetrokken goedkeuringen van kwaliteitssystemen.

BIJLAGE V

Procedures voor periodieke keuring

Voor de periodieke keuring dient een van beide onderstaande procedures te worden gevolgd.

Module 1 (periodieke productkeuring)

1.

In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder garandeert dat de intermodale laadeenheid nog steeds voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn.

2.

Om aan de in punt 1 bedoelde voorschriften te voldoen neemt de eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden waarborgen dat de intermodale laadeenheid in overeenstemming blijft met de voorschriften van deze richtlijn, met name opdat:

de intermodale laadeenheden gebruikt worden voor het doel waarvoor zij bestemd zijn;

in voorkomend geval, onderhoudswerkzaamheden of reparaties uitgevoerd worden;

de nodige periodieke keuringen verricht worden.

De uitgevoerde maatregelen moeten in documenten opgetekend worden en door de eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder ter beschikking van de nationale autoriteiten gehouden worden.

3.

De keuringsinstantie verricht passende onderzoeken en proeven teneinde na te gaan of de intermodale laadeenheid in overeenstemming is met de desbetreffende eisen van de richtlijn.

3.1.

Alle intermodale laadeenheden worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de Europese specificaties verricht, teneinde na te gaan of de eenheden voldoen aan de eisen van deze richtlijn.

3.2.

De keuringsinstantie brengt op ieder periodiek gekeurd product direct achter de datum van de periodieke keuring haar identificatienummer aan, of laat dit doen, en stelt een verklaring van periodieke keuring op. Deze verklaring kan gelden voor een reeks afzonderlijke eenheden.

3.3.

De eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder bewaart de in punt 3.2 voorgeschreven verklaring van periodieke keuring en de in punt 2 voorgeschreven documenten ten minste tot de volgende periodieke keuring.

Module 2 (periodieke keuring via kwaliteitsborging)

1.

In deze module wordt de procedure omschreven in het kader waarvan de eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder die aan de vereisten van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de intermodale laadeenheid nog steeds voldoet aan de voorschriften van de richtlijn. De eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder brengt de datum van de periodieke keuring aan op alle intermodale laadeenheden en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De datum van de periodieke keuring moet vergezeld gaan van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.

2.

De eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder neemt alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden waarborgen dat de intermodale laadeenheid in overeenstemming blijft met de voorschriften van deze richtlijn, met name opdat:

de intermodale laadeenheden gebruikt worden voor het doel waarvoor zij bestemd zijn;

in voorkomend geval, onderhoudswerkzaamheden of reparaties uitgevoerd worden;

de nodige periodieke keuringen verricht worden.

De uitgevoerde maatregelen moeten in documenten opgetekend worden en door de eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder ter beschikking van de nationale autoriteiten gehouden worden.

De eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder ziet erop toe dat voor de periodieke keuringen gekwalificeerd personeel en de nodige faciliteiten in de zin van bijlage III, punten 3 tot en met 7, beschikbaar zijn.

De eigenaar, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de houder hanteert een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor de periodieke keuring en de beproeving van de eenheid als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.

3.

Kwaliteitssysteem

De bepalingen van bijlage IV, module H, van deze richtlijn kunnen eveneens, mutatis mutandis, op periodieke keuringen worden toegepast.

BIJLAGE VI

CE-markering en andere symbolen

1. CE-markering

De CE-markering bestaat uit de letters „CE” die in de volgende vorm worden weergegeven:

Image

2. Symbolen

2.1. INTERMODALE LAADEENHEDEN

Op intermodale laadeenheden die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, wordt vlak onder de CE-markering het symbool „UCI” aangebracht. Dit symbool bestaat uit de letters UCI die in de volgende vorm worden weergegeven:

Image

2.2. EUROPESE INTERMODALE LAADEENHEDEN

Op Europese intermodale laadeenheden die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, wordt vlak onder de CE-markering het symbool „UECI”. aangebracht. Dit symbool bestaat uit de letters „UECI” die in de volgende vorm worden weergegeven:

Image

3. Aanduiding van periodieke keuring

Op alle intermodale laadeenheden die op het grondgebied van de Gemeenschap worden gebruikt, worden de volgende gegevens vermeld:

de fabricagedatum, die bestaat uit de letters „DF” gevolgd door vier cijfers: twee voor de maand en twee voor het jaartal;

de datum van de meest recente keuring, die bestaat uit het symbool „D1”, gevolgd door vier cijfers: twee voor de maand en twee voor het jaartal;

de uiterste datum voor de volgende keuring, die bestaat uit het symbool „D2”, gevolgd door vier cijfers: twee voor de maand en twee voor het jaartal.

Dit symbool wordt in de volgende vorm weergegeven:

Image

4. Gemeenschappelijke bepalingen

Bij vergroting of verkleining van de CE-markering of de symbolen moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van de CE-markering en symbolen hebben nagenoeg dezelfde hoogte, welke minimaal 5 cm moet bedragen.

De gebruikte cijfers kunnen echter vrij worden gewijzigd, zolang het Arabische cijfers zijn van dezelfde hoogte als de overige onderdelen van het symbool.

BIJLAGE VII

Verklaring van overeenstemming

De EG-verklaring van overeenstemming moet de volgende gegevens bevatten:

naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde;

een beschrijving van de intermodale laadeenheid (of serie);

de gevolgde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure;

in voorkomend geval, naam en adres van de aangemelde instantie die de keuring heeft verricht;

in voorkomend geval, een verwijzing naar het certificaat van EG-typeonderzoek, het certificaat van EG-ontwerponderzoek of het EG-certificaat van overeenstemming;

in voorkomend geval, naam en adres van de aangemelde instantie die toeziet op het kwaliteitssysteem van de fabrikant;

in voorkomend geval, de vindplaatsen van de toegepaste geharmoniseerde normen;

in voorkomend geval, de overige technische specificaties die zijn gebruikt;

in voorkomend geval, de verwijzingen naar de overige communautaire richtlijnen die zijn toegepast;

identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is de verklaring voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde te ondertekenen.

P5_TA(2004)0094

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie van 1992 te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden, en houdende machtiging van Oostenrijk en Luxemburg om in het belang van de Europese Gemeenschap toe te treden tot de basisakten (14389/2003 — COM(2003) 534 — C5-0002/2004 — 2003/0209(AVC))

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2003) 534)(1),

gelet op het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie van 1992,

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea, juncto artikelen 61 en 67 van het EG-Verdrag (C5-0002/2004),

gelet op de artikelen 86 en 97, lid 7 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken en interne markt en het advies van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme (A5-0042/2004),

1.

stemt in met de ondertekening of ratificering, door de lidstaten, van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie van 1992 en met de toetreding van Oostenrijk en Luxemburg tot de basisakten;

2.

verzoekt de lidstaten het protocol ten spoedigste, zo mogelijk vóór 30 juni 2004, te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


P5_TA(2004)0095

Crisis in de staalsector

Resolutie van het Europees Parlement over de crisis in de staalsector (AST/Thyssen Krupp)

Het Europees Parlement,

gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name op de bepalingen betreffende de sociale rechten, evenals op het bepaalde in het EG-Verdrag, in het bijzonder in artikel 136 volgens hetwelk de lidstaten zich bevordering van de werkgelegenheid, verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, een adequate sociale bescherming en sociale dialoog om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting ten doel stellen,

gelet op de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000,

gelet op Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998(1) waarin nauwkeurige procedures zijn vastgelegd inzake voorlichting, kennisgeving en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers bij collectieve ontslagen teneinde zodat deze ontslagen te voorkomen en te beperken en met het oog op begeleidende sociale maatregelen, zodat eventueel door ontslag getroffen werknemers kunnen worden omgeschoold en worden herplaatst in de productiecyclus,

gelet op Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002(2) tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap,

gezien het feit dat de Europese staalindustrie heeft geleden onder het besluit van de Verenigde Staten om uitzonderlijke invoertarieven op staal te heffen, met name vanuit de EU,

gelet op zijn eerdere resoluties over de staalsector, de herstructureringen en de fusies van ondernemingen,

gelet op het aanhoudend verlies van arbeidsplaatsen in de staalsector,

gelet op artikel 37, paragraaf 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de teleurstellende economische prestaties van de Europese economie in 2003 voltooiing van de Lissabon-agenda nog noodzakelijker maken; dat deze situatie nog wordt verergerd door de moeilijke taak van de uitbreiding en de onzekerheden van het internationale economische klimaat,

B.

bezorgd over het feit dat Europa achterop raakt bij de hoogwaardige technologische productie die in de afgelopen jaren werd beschouwd als een model van technologische kennis en dan ook moet worden beschermd,

C.

overwegende dat Europese Unie er belang bij heeft de voorwaarden te scheppen voor het behoud van een industrie die werkgelegenheid biedt aan grote delen van de werkende bevolking in de uitgebreide Unie,

D.

overwegende dat nagedacht dient te worden over de initiatieven die de Europese Unie op middellange en lange termijn moet nemen voor het scheppen van gunstige voorwaarden ter bescherming van de industriële belangen van Europa in een vrije markt,

E.

overwegende dat enorme publieke investeringen zijn gedaan ten gunste van AST Thyssen Krupp, ook met kredieten uit de Structuurfondsen van doelstelling 2 en uit het Europees Sociaal Fonds, ter ontwikkeling van lokale systemen, infrastructuur en gespecialiseerde opleidingen,

F.

overwegende dat de betrokken werknemers, hun vakbonden, de bevolking en de vertegenwoordigers van de plaatselijke autoriteiten zich mobiliseren,

1.

is verheugd over de eerste op initiatief van alle sociale en institutionele partijen bereikte resultaten, waardoor concrete mogelijkheden zijn ontstaan voor onderhandelingen over de toekomst van de onderneming;

2.

betuigt zijn solidariteit met de betrokken werknemers en hun gezinnen;

3.

acht het noodzakelijk dat het behoud van een sterke en moderne staalsector met een duurzaam en werkgelegenheid scheppend karakter in de Europese Unie wordt gewaarborgd;

4.

verzoekt de Commissie in het kader van de WHO en de OESO vastberaden op te treden ten einde ervoor te zorgen dat op de wereldmarkt voor staal gemeenschappelijke concurrentievoorschriften worden toegepast; is ingenomen met de inspanningen van commissaris Pascal Lamy tijdens het staalconflict met de VS en geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het verlies van marktaandeel van de Italiaanse en de Europese staalproductie;

5.

wijst de Commissie erop dat het sedert het aflopen van het EGKS-Verdrag aan haar is om zich met de economische en sociale gevolgen van de ontwikkelingen in de Europese staalindustrie bezig te houden;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten vastberadener op te treden tegen de industriële herstructureringen en de sociale gevolgen ervan; is van oordeel dat in het kader van alle van overheidswege verstrekte subsidies, met inbegrip van de Structuurfondsen, afspraken dienen te worden gemaakt over werkgelegenheid, lokale ontwikkeling en investeringen ter modernisering van de productie;

7.

dringt aan op concrete bescherming van de belangen van werknemers en Europese ondernemingen, die de kans moeten hebben te opereren binnen de internationale markten, en niet te lijden mogen hebben onder enigerlei dumpingpraktijken; dringt voorts aan op de naleving en daadwerkelijke toepassing van de Europese regelgeving inzake de sociale dialoog en correct gedrag binnen ondernemingen;

8.

dringt er bij de Commissie en de nationale regeringen op aan financiële vooruitzichten voor te leggen over de besteding van communautaire gelden in de komende jaren, en voorts een analyse te presenteren van te stellen prioriteiten opdat ontwikkelings- en werkgelegenheidsdoeleinden met elkaar kunnen worden verenigd;

9.

verzoekt met name de Commissie om bij de presentatie van het derde verslag over de sociale en economische cohesie op 18 februari 2004, helderheid te verschaffen over haar voornemens in verband met de groei van de Europese industrie, met name de staalsector, in het kader van het nieuwe cohesiebeleid dat op 1 januari 2007 van start gaat;

10.

is van mening dat Europa gunstige voorwaarden moet scheppen voor het bedrijfsleven en met name de geavanceerde en hoogwaardige technologieën, beklemtoont voorts dat investeringen in onderzoek en ontwikkeling, met bijdragen uit EU-fondsen via het Zesde Kaderprogramma, kunnen worden besteed ter ontwikkeling van nieuwe materialen, ontwerpen en processen die de traditionele industriële sectoren een nieuw gezicht kunnen geven;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de WHO, de OESO, alsmede aan de sociale partners.


P5_TA(2004)0096

Corporate governance en toezicht op financiële diensten — de affaire-Parmalat

Resolutie van het Europees Parlement over corporate governance en toezicht op financiële diensten — de affaire-Parmalat

Het Europees Parlement,

gezien de actieplannen ter verbetering van de boekhouding en corporate governance in Europa, waar de Commissie in mei 2003 mee gekomen is in het licht van de aanbevelingen in het rapport-Jaap Winter,

gezien de briefing door het Commissielid, de heer Frits Bolkestein, tijdens de jongste zitting van de Raad van Ministers van Economische Zaken en Financiën op 20 januari 2004 over het mogelijke gevolg van de affaire-Parmalat voor het EU-beleid, en met name de aankondiging dat de Commissie in maart 2004 een voorstel zal indienen ter herziening van de achtste Richtlijn 84/253/EEG van 10 april 1984 inzake het vennootschapsrecht(1), gezien de actieplannen ter verbetering van de boekhouding en het ondernemingsbestuur in Europa waar de Commissie in mei 2003 mee gekomen is,

gelet op artikel 37, lid 4 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Parlement op het moment een verslag voorbereidt over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de modernisering van het vennootschapsrecht en de verbetering van de corporate governance in de Europese Unie — een actieplan (COM(2003) 284),

B.

uitermate verontrust over de gebeurtenissen rond de zich steeds verder uitbreidende affaire-Parmalat,

C.

bezorgd over zowel de gevolgen voor werknemers, beleggers en banken als over het effect op het vertrouwen in de goede werking van het financieel bestel,

D.

overwegende dat Parmalat in meer dan dertig landen actief is en wereldwijd werk biedt aan tienduizenden mensen en bijgevolg een belangrijke onderneming in de Europese levensmiddelenindustrie is,

E.

overwegende dat de brutoschuld van Parmalat op 14 miljard EUR wordt geschat, inclusief een groot aantal niet in de boekhouding vermelde onderhandse plaatsingen,

F.

overwegende dat uit de affaire-Parmalat blijkt dat er gebrek aan transparantie is en dat er een belangenconflict bestaat als het gaat om de relatie tussen banken, accountantsbureaus en ondernemingen,

G.

overwegende dat het notoire ontbreken van documentatie in het hoofdkantoor van Parmalat en de opzettelijke vernietiging van computers en elektronische dossiers vooraleer de onderzoekers hun werk konden doen, onderzoek bemoeilijken,

H.

overwegende dat de recente schandalen in het bedrijfsleven de aandacht hebben gevestigd op de noodzaak van verbetering van de kwaliteit van het ondernemingsbestuur en van versterking van Europa's mechanismen ter bestrijding van misstanden in het bedrijfsleven,

I.

overwegende dat een hervorming van het vennootschapsrecht in de Europese Unie ter versterking van de efficiency en het concurrentievermogen van ondernemingen eveneens moet leiden tot convergentie van de regels met betrekking tot de integratie van de financiële markten; overwegende dat de niet eerder voorgekomen mate van volatiliteit van de financiële markten duidelijk aantoont dat de actoren op de financiële markten voor steeds grotere risico's komen te staan,

J.

overwegende dat de affaire-Parmalat aangetoond heeft

dat samenwerking tussen nationale toezichthoudende organen van groot belang is bij grensoverschrijdende overnames, groepen en concerns;

dat transparantie en openheid van belang zijn om aan scheefgetrokken informatie over financiële markten een einde te maken, maar dat eveneens adequate en evenwichtige bindende regels nodig zijn om een correcte manier van zaken doen en een efficiënt management te waarborgen,

K.

overwegende dat goede vennootschapswetgeving en ’good corporate governance’-praktijken, in combinatie met financieel toezicht van fundamenteel belang zijn voor een efficiënt, concurrerend Europees bedrijfsleven en een doeltreffende bescherming van beleggers,

L.

overwegende dat de recente financiële schandalen in Europa en de VS nog eens aangeven dat auditondernemingen en het uitvoeren van kwalitatief hoogwaardige audits van cruciaal belang zijn,

1.

betreurt het aantal gevallen van faillissementen vanwege fraude door grote ondernemingen die publiek eigendom zijn, met alle maatschappelijke en economische gevolgen van dien, en dringt erop aan dat de verantwoordelijken met alle wettelijke middelen worden vervolgd;

2.

wijst op de noodzaak de maatschappelijke dimensie van de affaire-Parmalat in aanmerking te nemen; dringt erop aan dat een manier wordt gevonden om een ernstige maatschappelijke crisis te vermijden;

3.

is verontrust over het feit dat noch de verantwoordelijken voor de controle, het weze de regelgevende autoriteit of de accountants, noch de ratingskantoren in enig stadium van het onderzoek lucht hebben gekregen van enige malversatie;

4.

doet een beroep op de financiëledienstensector schoon schip te maken en zich er ten volle voor in te zetten dat de kleine minderheid van malafide marktdeelnemers voor de rechter wordt gebracht, en duidelijk te maken dat deze sector een ethisch verantwoorde handelwijze en inzet voorstaat met als doel de besparingen van miljoenen mensen te beschermen en het volledige vertrouwen van beleggers in de financiëledienstensector te herstellen;

5.

verzoekt alle betrokken financiële instellingen de beleggers schadeloos te stellen voor verliezen waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

6.

wijst erop dat het van belang is lering te trekken uit de affaire-Parmalat, en dringt er bij alle partijen op aan op passende wijze en met bezonnenheid te reageren, na een objectieve, degelijke en volledige evaluatie van de gebeurtenissen; verplicht zich ertoe alles in het werk te stellen om een herhaling van dit schandaal te voorkomen, maar waarschuwt voor paniekreacties of overhaaste reacties;

7.

herinnert de Raad en de Commissie eraan dat er altijd sprake moet zijn van evenwicht tussen de legitieme behoefte van nationale overheden, aandeelhouders, andere beleggers, belanghebbenden en het publiek om tijdig relevante informatie te ontvangen, enerzijds, en de administratieve lasten en de hoeveelheid bureaucratie die Europese ondernemingen wordt opgelegd, anderzijds;

8.

verzoekt de Commissie het initiatief te nemen om de organen en instellingen die belast zijn met het toezicht en de controle op de betrekkingen tussen ondernemingen en banken op Europees niveau te bundelen, teneinde de belangen van de spaarders te beschermen;

9.

doet een beroep op de nationale wetgevende organen onderling ten volle samen te werken, met name bij zaken die grensoverschrijdende gevolgen hebben;

10.

is van mening dat een langetermijnoplossing deels gegeven is in één enkele autoriteit voor zorgvuldig financieel toezicht in Europa;

11.

onderstreept de noodzaak van een door de Commissie in te dienen actieplan voor modernisering van het vennootschapsrecht;

12.

dringt er met klem op aan dat de Commissie extra vaart zet achter de werkzaamheden aan de achtste Richtlijn 84/253/EEG en de goedkeuring van personen die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de statutaire boekhoudkundige controles; verzoekt de Commissie in dit verband wetgeving voor te bereiden om ondernemingen te dwingen regelmatig van accountantsbedrijf of met hun jaarrekeningen belaste accountant te wisselen;

13.

wijst het argument van de hand dat dit de continuïteit in gevaar brengt en tot meer fouten bij boekhoudkundige controles zal leiden; is in tegendeel van oordeel dat door rotatie gezorgd wordt voor een collegiale toetsing van de boekhoudkundige controles en dat sterker de nadruk wordt gelegd op dit belangrijke controle-element;

14.

verzoekt de Commissie verder te overwegen in het voorstel andere bepalingen op te nemen, bijvoorbeeld het verbod dat alle niet-controlediensten voor cliënten door dezelfde accountants worden uitgevoerd;

15.

beklemtoont dat bij corporate governance statutaire auditregels horen zodat de verantwoordelijkheden van de accountantsgroep en hun onafhankelijkheid van het management versterkt worden, en dat het overheidstoezicht op accountants verscherpt en geharmoniseerd moet worden (waarbij kwesties als de reikwijdte en taken van het toezicht, de samenstelling van de toezichtraden en de transparantie van het toezicht aan de orde moeten komen);

16.

is van oordeel dat de aanwezigheid van onafhankelijke bestuurders in de raden van bestuur aanbevelenswaardig is om de controle op de rekeningen van ondernemingen te verbeteren;

17.

is de stellige mening toegedaan dat de aanwezigheid van werknemers in de raden van bestuur of toezicht ten minste ervoor kan zorgen dat bij besluiten die direct van invloed zijn op het voortbestaan van de onderneming de belangen van de werknemers onder de aandacht worden gebracht;

18.

steunt het Commissievoorstel om de collectieve verantwoordelijkheid van leden van de raad van bestuur voor financiële en essentiële niet-financiële overzichten te vergroten, en op middellange termijn een verder voorstel in te dienen om de individuele verantwoordelijkheid van leden van de raad van bestuur aan te scherpen en het beginsel van openheid in te voeren wat betreft de structuur van een groep en de bestaande verbanden binnen die groep, maar dringt aan op voortvarendheid terzake zodat een en ander voor de aangekondigde deadline van 2005 kan worden goedgekeurd;

19.

is van mening dat richtlijn 2003/6/EG(2) inzake marktmisbruik en richtlijn inzake 2003/71/EG(3) prospectussen alsmede de te verwachten richtlijn inzake transparantie en de richtlijn betreffende beleggingsdiensten — mits tijdig aangenomen en adequaat uitgevoerd — de kans op herhaling van kwalijke financiële praktijken, zoals die in de affaire-Parmalat zijn voorgekomen, in belangrijke mate zullen verkleinen;

20.

herinnert de Raad en de Commissie eraan dat de huidige discussies over de transparantierichtlijn moeten resulteren in daadwerkelijke voordelen voor beleggers en het grote publiek op het vlak van openbaarmakingseisen, in de zin van openbaarmaking van kwalitatief hoogwaardige informatie op het juiste tijdstip en niet van verplichte driemaandelijkse verslagen, die, zoals gebleken is bij de zaak-Parmalat, maar ook bij Enron, financiële schandalen niet voorkomt; is van oordeel dat transparantie niet alleen maar inhoudt dat er regelmatig financiële informatie wordt gepubliceerd, maar ook informatie over de maatschappelijke, ecologische en ethische aspecten;

21.

wijst op het belang om ten behoeve van beleggers voor een optimale transparantie van de financiële instrumenten voor en na de transactie te zorgen;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen of het wenselijk is de OESO-regels en -beginselen inzake corporate governance en liberalisering van het handelsverkeer te herzien teneinde beleggers beter te beschermen;

23.

verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk te beslissen of de door de Italiaanse regering genomen maatregelen in verband met de crisis in de Italiaanse zuivelsector als gevolg van de affaire- Parmalat met EG-recht verenigbaar zijn;

24.

verlangt dat de onderhandelingen in alle internationale gremia (forum financiële stabiliteit van de G8, OESO, GAFI, enz.) die zich inzetten voor bindende regels voor toezicht op offshorecentra en andere duistere belastingparadijzen, worden bespoedigd;

25.

spoort de Europese Commissie aan om snel te komen met haar derde voorstel voor een richtlijn tegen het witwassen van geld;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de toetredende landen, de regelgevende en toezichthoudende instanties in alle lidstaten en toetredende landen, de Europese Economische Ruimte, de regering van de Verenigde Staten van Amerika, de International Accounting Standards Board en de Internationale Organisatie van Beurscommissies.


P5_TA(2004)0097

Burgerlijk procesrecht in de Europese Unie

Resolutie van het Europees Parlement inzake de vooruitzichten voor de onderlinge aanpassing van het burgerlijk procesrecht in de Europese Unie (COM(2002) 654 + COM(2002) 746 — C5-0201/2003 — 2003/2087(INI))

Het Europees Parlement,

gezien het Groenboek over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in een communautair instrument, alsmede over de modernisering ervan (COM(2002) 654),

gezien het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM(2002) 746),

gelet op de artikelen 61, onder c en 65 van het EG-Verdrag,

gelet op het actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, aangenomen door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 december 1998(1), in het bijzonder de punten 39 en 40,

gelet op de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 16 oktober 1999, in het bijzonder de punten 38 en 39,

gelet op Verordening (EG) nr. 743/2002 van de Raad van 25 april 2002 tot vaststelling van een algemeen communautair kader voor activiteiten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken(2),

gelet op artikel 47, lid 2 en artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0041/2004),

A.

overwegende dat door de intensivering van uitwisseling en verplaatsingen in de interne markt ook geschillen met een grensoverschrijdend karakter toenemen die wegens de kosten en de moeilijkheden vanwege het internationaal karakter voor de Europese burgers en het MKB een ernstige belemmering vormen voor een vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal,

B.

overwegende dat de Europese Raad van Tampere heeft gepleit voor „nieuwe procesrechtregels voor grensoverschrijdende zaken, in het bijnzonder betreffende de elementen die een soepele justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter bevorderen, bijvoorbeeld inzake voorlopige maatregelen, bewijsvergaring, betalingsbevelen en termijnen”,

C.

overwegende dat de regels van het internationaal privaatrecht het bij grensoverschrijdende geschillen mogelijk moeten maken om met voldoende duidelijkheid de nationale rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht vast te stellen, en tevens de wederzijdse erkenning en/of tenuitvoerlegging van de door de verschillende nationale rechters genomen beslissingen te waarborgen,

D.

overwegende dat in het Verdrag van Brussel van 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslisisngen in burgerlijke en handelszaken(3) een hele reeks regels is vastgesteld om de betreffende nationale jurisdictie te bepalen bij internationale geschillen en overwegende dat het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst(4)de internationale regels voor het privaatrecht van de lidstaten zijn geharmoniseerd ten aanzien van contractuele verplichtingen door niet-contractuele verplichtingen te verwijzen naar een toekomstig instrument(5),

E.

overwegende dat verordening Brussel I, het Verdrag van Rome, getransformeerd in een communautair instrument en gedeeltelijk vernieuwd, en het toekomstige instrument Rome II, doordat zij elkaar aanvullen, een aanzienlijke stap voorwaarts betekenen om de rechtszekerheid te waarborgen bij grensoverschrijdende geschillen,

F.

overwegende dat de „communautarisering” van het Verdrag van Rome een uniforme interpretatie mogelijk zou maken door het Hof van Justitie en dat met het oog op de uitbreiding van de Unie geen vertraging door ratificeringsprocedures zou optreden in de inwerkingtreding van uniforme regels inzake het collisierecht in de kandidaat-lidstaten,

G.

overwegende dat in sommige sectoren van het burgerlijk procesrecht harmonisering van de regels een betere en meer uniforme toegang mogelijk zou maken tot de rechtsgang doordat de intermediaire bepalingen (exequatur) die nu nog worden vereist, overbodig zouden worden,

H.

overwegende dat een snelle aflossing van leningen en de arbitrage van geschillen over geringe vorderingen een absolute noodzaak zijn voor de economische en commerciële uitwisseling en een voortdurende bron van zorg zijn voor alle economische sectoren die belang hebben bij een goed functioneren van de interne markt,

I.

overwegende dat, ter uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van Tampere, in het programma van maatregelen inzake de tenuitvoerlegging van het beginsel van de wederzijdse erkenning van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken wordt voorgesteld gemeenschappelijke Europese regels vast te leggen om de snelle en doeltreffende inning van niet-betwiste vorderingen mogelijk te maken en om de beslechting van transnationale geschillen over geringe vorderingen te bespoedigen,

J.

overwegende dat harmonisering van het burgerlijk procesrecht in de Europese Unie niet los kan worden gezien van de uniformiteit van het systeem van kennisgeving en mededeling in de lidstaten voor gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen,

Ten aanzien van het Groenboek over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in een communautair instrument, alsmede over de modernisering ervan (COM(2002) 654)

1.

is voorstander van het initiatief van de Commissie;

2.

verzoekt de Commissie iets te doen aan de buitensporige verbrokkeling van de verschillende horizontale en sectoriële instrumenten voor de regels die van toepassing zijn op verbintenissen door deze te bundelen in één enkele wetstekst;

3.

verzoekt de Commissie te evalueren of het wenselijk is in de toekomst te komen tot een codificatie van alle communautaire instrumenten die de regels bepalen van het internationale privaatrecht: verordening „Brussel I”, het Verdrag van Rome en het toekomstige instrument „Rome II”;

4.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de volgende punten:

a)

de goedkeuring van een verordening voor te stellen,

b)

in het geval dat de keuze van de betrokken partijen valt op de wet van een derde staat moeten er garanties zijn voor toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht als alle elementen bij een verbintenis of althans de belangrijkste gevestigd zijn op het grondgebied van de Unie,

c)

de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij een lidstaat partij is of wordt, wordt onverlet gelaten,

d)

de regels zijn ook van toepassing op het verzekeringscontract voor het afdekken van op het grondgebied van de lidstaten bestaande risico's,

e)

wat artikel 4 van het Verdrag betreft: de verbintenis wordt geregeld door het recht van het land van gebruikelijke verblijfplaats of waar het centraal bestuur gevestigd is als het gaat om een vereniging of een rechtspersoon, van de partij die de kenmerkende dienst moet leveren; subsidiair in het geval waarin de kenmerkende dienstverlening niet kan worden vastgesteld, wordt de verbintenis geregeld door het recht van het land waarmee de verbintenis de nauwste banden vertoont,

f)

in het geval dat een verbintenis is aangegaan door de consumenten zijn de criteria van toepassing uit de artikelen 3 en 4 van het Verdrag onverminderd de bescherming die aan de consument wordt geboden door de dwingende wetsbepalingen van het land waar de consument zijn gebruikelijke woonplaats heeft op het moment dat de verbintenis is aangegaan, mits dit land niet onbekend is aan de andere partij doordat de consument hem hierover in het ongewisse heeft gelaten,

g)

het is wenselijk dat het nieuwe communautaire instrument nauwkeurig de reikwijdte aangeeft van het begrip „dwingende bepalingen” in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie,

h)

in de individuele arbeidscontracten moet artikel 6 van het Verdrag van Rome worden gecoördineerd met Richtlijn 96/71/EG van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(6), opdat toepassing verzekerd is van de dwingende bepalingen van de wet van het land waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De terbeschikkingstelling van werknemers in een ander land moet voor een beperkte periode gelden al naargelang van de duur en de aard van de verrichting; het voortduren van de terbeschikkingstelling kan niet worden uitgesloten in geval van een nieuw arbeidscontract dat in het ontvangende land is gesloten met een werkgever (bijvoorbeeld een bedrijf) die deel uitmaakt van het concern waartoe ook de vorige werkgever behoorde,

i)

ten aanzien van de op de vorm van de verbintenis toe te passen wet in het geval van e-commerce wordt, wanneer het niet mogelijk is vast te stellen op welke plaats de partijen hun wens hebben uitgedrukt, verwezen naar de wet van de gebruikelijke woonplaats van de partij die de verrichting koopt of ontvangt,

j)

bij het preciseren van het toepasselijke recht in het geval van de inroepbaarheid van de cessie van de schuldvordering moet worden verwezen naar het recht van de woonplaats van de cedent,

k)

voor de wettelijke schuldvergelijking geldt het recht dat van toepassing is op de schuldvordering waartegen de schuldvergelijking wordt ingeroepen.

Ten aanzien van het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM(2002) 746)

5.

is voorstander van het initiatief van de Commissie;

6.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de volgende punten:

a)

de goedkeuring van een verordening voor te stellen waarvan de toepassing beperkt blijft tot grensoverschrijdende geschillen,

b)

de partijen kunnen kiezen voor de Europese speciale procedures of anders voor de in de lidstaten bestaande gewone procedures,

c)

de Europese betalingsbevelprocedure moeten beperkt blijven tot financiële verplichtingen die uit een contractuele en niet-contractuele bron voortvloeien zonder dat een strafmaat wordt bepaald,

d)

de betalingsbevelprocedure kan zich voltrekken in één enkele fase, bestaande uit een summiere evaluatie van de zaak op basis van een bewijslast die is opgesteld door een persoon die als rechter kan optreden; de lidstaten die een procedure in twee fasen kennen, mogen deze handhaven;

e)

de gedaagde tegen wie het betalingsbevel zich richt, moet worden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een korte termijn in beroep te gaan; wanneer deze termijn is verstreken, wordt de maatregel definitief en voltrokken,

f)

het Europees betalingsbevel zal onmiddellijk ten uitvoer worden gebracht in een andere lidstaat zonder dat men de exequaturprocedure kan hanteren, slechts nadat de authenticiteit en de uitvoerbaarheid in de lidstaat van herkomst vooraf is vastgesteld, zoals momenteel is vastgelegd in de Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen,

g)

om te waarborgen dat het betalingsbevel uitvoerbaar is op het grondgebied van de Unie kunnen gemeenschappelijke regels worden aangenomen voor de kennisgeving van het bevel waarbij in het bijzonder wordt aangegeven welke zaken en welke beperkingen gesteld zijn aan een vervangende kennisgeving wanneer de kennisgeving die de debiteur ter hand is gesteld, ontbreekt,

h)

de jurisdictionele bevoegdheid, de erkenning en uitvoering van de besluiten in burgerlijke en handelszaken worden vastgesteld op basis van verordening „Brussel I” die onvoldoende recht blijkt te doen aan de omstandigheden waaronder de vonnissen in de praktijken worden uitgevoerd,

i)

de kennisgeving dient te geschieden door gespecialiseerd personeel dat beschikt over een juridische opleiding en dat in staat is aan de gedaagde alle met de lopende procedure verband houdende uitleg geven,

j)

de procedure voor geschillen van geringe omvang is niet alleen van toepassing op zaken waarbij het gaat om de betaling van een geldbedrag nadat een grens is vastgesteld voor de waarde van de zaak, maar ook valt te denken aan uitbreiding tot alle andere geschillen waarbij het gaat om economische betrekkingen op het gebied van verbintenissen,

k)

bij de procedure voor geringe vorderingen worden alternatieve methodes toegepast voor arbitrage van geschillen, de bewijsvoering wordt vereenvoudigd en de mogelijkheden om aan te vechten zijn beperkt;

*

* *

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TA(2004)0098

Afghanistan

Resolutie van het Europees Parlement over Afghanistan: uitdagingen en vooruitzichten voor de toekomst (2003/2121(INI)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn vele vorige resoluties over Afghanistan en zeer recent zijn resoluties van 13 december 2001(1), 5 september 2002(2) en 15 januari 2003(3),

gezien de Conferentie van Bonn van 4-5 december 2001, die een tijdschema en een stappenplan voor het herstel van de vrede en de veiligheid en de wederopbouw van Afghanistan heeft opgesteld,

gezien de in de Overeenkomst van Bonn van 5 december 2001 geformuleerde eis dat uiterlijk twee jaar na de bijeenkomst van de nood-Loya Jirga, die in juni 2002 plaatsvond, nationale verkiezingen dienen te worden gehouden,

gezien de onlangs afgeronde constitutionele Loya Jirga (Grote Vergadering van stamhoofden), die in december 2003/januari 2004 in Kabul bijeenkwam om de ontwerpgrondwet te bespreken en goed te keuren met het oog op de organisatie van presidentsverkiezingen in 2004, en gezien de op 4 januari 2004 door de constitutionele Loya Jirga goedgekeurde grondwet voor Afghanistan,

gezien de verklaring van het fungerend voorzitterschap van de Raad van 6 januari 2004 namens de Europese Unie over de goedkeuring van een grondwet voor Afghanistan(4),

gezien de vele resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Afghanistan die sinds 2001 zijn aangenomen,

gezien de Verklaring van Brussel die is goedgekeurd op 5 december 2001 ter afronding van de Top van de Afghaanse vrouwen en de Verklaring van solidariteit met de Afghaanse vrouwen,

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN, ingediend op 23 juli 2003, over de situatie in Afghanistan en de implicaties daarvan voor de internationale vrede en veiligheid,

gezien de verklaring van goede nabuurschap, op 22 december 2002 in Kabul ondertekend door het Afghaanse Overgangsbestuur en de regeringen van China, Iran, Pakistan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan, en de verbintenis die alle buurlanden van Afghanistan bij die gelegenheid zijn aangegaan om zich niet in de binnenlandse aangelegenheden van Afghanistan te mengen,

gezien het presidentieel decreet van december 2002 waardoor de basis werd gelegd voor de vorming van een Afghaans nationaal leger,

gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002(5) tot vaststelling van specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Osama bin Laden, het Al Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan, en gezien Verordening (EG) nr. 561/2003 van de Raad van 27 maart 2003(6) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002, met betrekking tot uitzonderingen op de bevriezing van tegoeden en economische middelen,

gezien de aanneming van de begroting van de Europese Unie voor 2004,

gezien het voorstel van de Commissie om, als onderdeel van haar maatregelen ten bedrage van 400 miljoen EUR voor Afghanistan voor 2003-2004, een vierde wederopbouwprogramma te financieren met een begroting van 79,5 miljoen EUR met het oog op de verbetering van de levensomstandigheden van de Afghaanse bevolking, met inbegrip van de teruggekeerde vluchtelingen, door een veiliger omgeving te creëren en het economisch herstel te ondersteunen, en de hulp, te verlenen via ECHO, ten bedrage van 11,53 miljoen EUR, die de Commissie in oktober 2003 heeft goedgekeurd om de slachtoffers van de aanhoudende humanitaire crisis in Afghanistan te helpen,

gezien het bezoek van een EP-delegatie ad hoc aan Kabul, Bagram, Kandahar en Mazar-I-Sharif in juni 2003 en het vervolgbezoek van de rapporteur in oktober/november 2003,

gelet op artikel 163 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0035/2004),

A.

overwegende dat in de bovengenoemde Overeenkomst van Bonn de bakens werden uitgezet naar een stabiele en democratisch gekozen Afghaanse regering tegen 2004 en aan het Overgangsbestuur en zijn mogelijke opvolger, de Islamitische Overgangsstaat Afghanistan, de bevoegdheid werd gegeven om een nieuwe, de wetten respecterende staat tot stand te brengen; overwegende dat in de Overeenkomst het belang wordt onderstreept van de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de vrouwenrechten, de eerlijke behandeling van alle minderheden, de aanpak van drugs, drugsproductie en drugssmokkel en het scheppen van een omgeving waarin de normen van vrijheid en eerlijkheid overheersen,

B.

overwegende dat de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank en het UNDP in 2002 de behoeften voor de wederopbouw van Afghanistan samen op 13 à 19 miljard dollar hebben geraamd; overwegende dat de internationale gemeenschap op het strategische forum op hoog niveau in Brussel (17 maart 2003) voor de wederopbouw van Afghanistan 2 miljard dollar heeft beloofd; overwegende dat de Europese Unie in januari 2003 op de donorconferentie in Tokio 1 miljard EUR, gespreid over een periode van vijf jaar (ongeveer 200 miljoen EUR per jaar), heeft beloofd, maar dat het totale bedrag dat de Commissie in haar voorontwerp van begroting voor 2004 heeft uitgetrokken, lager is dan het bedrag voor 2003, maar niet het extra pakket van 50 miljoen EUR voor humanitaire steun omvat,

C.

overwegende dat de verslechterende veiligheidssituatie de grootste bedreiging vormt voor de bevolking van Afghanistan en voor de inspanningen van de Afghaanse en internationale NGO's die steun verlenen voor de wederopbouw, rehabilitatie en ontwikkelingsinitiatieven, en voor het vredesproces in het algemeen, en overwegende dat die inspanningen zonder veiligheid in gevaar komen,

D.

overwegende dat de inspanningen op het gebied van de wederopbouw in het recente verleden werden gehinderd door het toenemende aantal aanvallen op hulporganisaties; overwegende dat de heer Lakhdar Brahimi,speciaal afgezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Afghanistan in zijn toespraak in de VN-Veiligheidsraad (15 januari 2004) heeft aangegeven dat steeds meer delen van het land moeilijk te bereiken zijn; verder overwegende dat het opnieuw opduiken, in delen van Afghanistan, van niet-democratische groeperingen, zoals de Taliban en andere antiregeringskrachten, die een vruchtbare voedingsbodem vinden in gebieden waar de wederopbouw nog geen tastbare vorm heeft aangenomen, een ernstige reden tot ongerustheid is omdat deze ontwikkeling zou kunnen leiden tot de heropleving van een fundamentalistisch regime in Afghanistan,

E.

overwegende dat de overheersing van het Afghaanse politieke landschap door gewapende milities met politieke bedoelingen en individuele leiders zonder een duidelijke wil tot nationale verzoening en eensgezindheid een belangrijke hinderpaal is voor de uitvoering van de Overeenkomst van Bonn; overwegende dat zonder algemeen proces van ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van voormalige strijders in de samenleving (DDR-proces)en de oprichting van een neutraal nationaal leger, nationale politie en inlichtingendienst geen enkel essentieel element van dat politieke proces op zinvolle wijze kan worden uitgevoerd,

F.

overwegende dat uit een onderzoek van het VN-bureau voor drugs en criminaliteit blijkt dat Afghanistan in 2003 drie vierde van de illegale opium in de wereld produceerde en dat het inkomen van de Afghaanse opiumboeren en —smokkelaars ongeveer 2,3 miljard dollar bedroeg, het equivalent van de helft van het legitieme BBP van het land; overwegende dat wordt aangenomen dat het grootste deel van dat bedrag naar de militaire leiders en provinciale bestuurders gaat; overwegende dat politieke stabiliteit en veiligheid alleen mogelijk zijn als de opiumproductie daalt en economische alternatieven worden ontwikkeld voor boeren ter vervanging van opiumteelt; overwegende dat de illegale opiumproductie van Afghanistan, terwijl de wereldgemeenschap het misbruik van verdovende middelen bestrijdt, een negatieve invloed heeft op de bereidheid van individuele regeringen een economische bijdrage te leveren aan de wederopbouw van het land,

G.

overwegende dat Afghanistan in de komende maanden een kritieke fase ingaat op de weg naar nationale verzoening en politieke normalisering en dat die grote uitdaging moet worden aangepakt voordat de volgende stap in het proces van Bonn, namelijk de verkiezingen van 2004, wordt ondernomen,

H.

overwegende dat in resolutie 1510 van de VN-Veiligheidsraad, die op 12 oktober 2003 met algemene stemmen werd aangenomen, met de uitbreiding van ISAF buiten Kabul wordt ingestemd; beklemtonend dat de overdraging van het commando van de ISAF op de NAVO een versterking van het multilaterale kader van deze strijdmacht betekent; overwegende dat de uitbreiding van de internationale vredesmacht een essentieel element is in de ondersteuning van de Afghaanse autoriteiten door de internationale gemeenschap,

I.

overwegende dat de eerste grondwet van Afghanistan van het post-Taliban-tijdperk door de Loya Jirga is goedgekeurd en in een presidentieel stelsel voorziet; overwegende dat deze grondwet ongerustheid wekt, voornamelijk over de overheersende rol van de islamitische wet, de beperkingen van de mensenrechten en de individuele vrijheden, de beknotting van de rechten van de vrouw, het ontbreken van adequate controle en toetsing, het ontbreken van een commissie voor justitie en een commissie voor de overheidsdiensten en van een uitdrukkelijke verwijzing naar civiele controle op de strijdkrachten en de veiligheidsdiensten,

J.

overwegende dat gepland was de registratie van de kiezers op 1 december 2003 in de steden, en eind februari 2004 buiten de steden van start te laten gaan, en overwegende dat dit registratieproces onvermijdelijk door geldgebrek zal worden gehinderd; overwegende dat het aantal registratieteams van 200 tot 70 à 100 teams is gedaald; overwegende dat het onwaarschijnlijk lijkt dat het registratieproces op tijd voor de verkiezingen in juni 2004 kan worden afgerond en dat enkele maanden uitstel daarom onvermijdelijk lijkt; overwegende dat de scheidend speciale afgezant van de VN, Lakhdar Brahimi, en VN-secretaris-generaal Kofi Annan beide gewaarschuwd hebben dat het registreren van kiezers voor nationale verkiezingen onmogelijk is wanneer een groot aantal gebieden onveilig zijn voor VN-teams, tegelijkertijd wijzend op het belang van het feit dat de verkiezingen zo snel mogelijk worden gehouden,

K.

overwegende dat twee jaar na het einde van het antidemocratische en islamitische Talibanregime de situatie van vrouwen en meisjes lichtjes is verbeterd, maar in vele opzichten nog steeds onbevredigend is; overwegende dat, vooral in plattelandsgebieden, aan vrouwen en meisjes nog altijd hun basisrechten wordt ontzegd; overwegende dat nog steeds grote bezorgdheid heerst over het aanhoudende geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel in de samenleving in het algemeen als in het gezin, waardoor onbeschrijflijk lijden wordt veroorzaakt en vrouwen hun fundamentele mensenrechten wordt ontzegd; overwegende dat dit probleem essentieel zal zijn voor de aard van de toekomstige regering en samenleving van Afghanistan,

L.

gelet op de vooruitgang die — slechts twee jaar na de val van het Taliban-regime — bereikt is met betrekking tot de positie van de vrouw en overwegende dat deze ontwikkeling nog heel wat tijd zal vergen gezien de psychologische trauma's die veroorzaakt zijn door het barbaarse optreden van de Taliban,

M.

overwegende dat het Talibanregime zich gedurende de tijd dat het aan de macht was schuldig maakte aan de meest doelbewuste vormen van schending van de rechten van de vrouw die in de moderne tijd zijn voorgekomen en een apartheidsregeling voor mannen en vrouwen invoerde die de identiteit van de vrouw volkomen verloochende; overwegende dat het Talibanregime thans weliswaar verdwenen is, maar dat de opvattingen over vrouwen grotendeels nog ongewijzigd zijn; overwegende dat de Afghaanse autoriteiten, de internationale gemeenschap en de EU alles in het werk moeten stellen om deze opvattingen te veranderen; overwegende dat het, wil men dat de Afghaanse samenleving zich in de juiste richting ontwikkelt, noodzakelijk is dat allen worden gestimuleerd aan het democratische proces deel te nemen; overwegende dat het van bijzonder belang is dat de vrouwen, die het slachtoffer waren van stelselmatige en structurele schending van hun rechten, kunnen deelnemen aan de discussie over de vraag welke vorm de toekomstige Afghaanse samenleving moet krijgen; overwegende dat het noodzakelijk is de rechten van de vrouw te bevestigen en te versterken,

N.

overwegende dat de integratie van de vrouw in de Afghaanse samenleving en de erkenning van haar fundamentele rechten essentiële voorwaarden zijn voor de handhaving van de vrede en voor de uitvoering van het proces van wederopbouw en ontwikkeling van het land,

1.

onderstreept dat de internationale gemeenschap de plicht heeft de stabiliteit, vrede en democratische en economische ontwikkeling, alsook de bevrijding van de vrouwen in Afghanistan te bevorderen; is ervan overtuigd dat op internationaal niveau in de toekomst aan die steun prioriteit moet worden verleend;

2.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de vicieuze cirkel van het gebrek aan veiligheid en de vaart van de wederopbouw; erkent de behoefte aan provinciale strategieën, in het bijzonder voor het zuiden van het land; is ingenomen met de inspanningen die op dit ogenblik op dat terrein worden geleverd door UNAMA (VN-missie voor bijstand in Afghanistan);

3.

waarschuwt tegen de aanwending van buitensporig geweld door het Amerikaanse leger tegen veronderstelde terroristische doelen, die de dood van burgers, waaronder ook kinderen, tot gevolg heeft gehad; is van oordeel dat deze acties ertoe zouden kunnen leiden dat de Afghaanse bevolking zich gaat afwenden van het democratiserings- en normaliseringsproces;

4.

onderstreept dat de steun voor de economische en sociale wederopbouw gericht moet zijn op volgende prioriteiten:

kwaliteitsonderwijs voor jongens én meisjes,

gezondheidszorg, in het bijzonder voor vrouwen en kinderen,

verbetering van de infrastructuur (wegen, elektriciteit, stromend water),

herstel van irrigatiesystemen in landbouwgebieden om de teelt van andere gewassen dan opium mogelijk te maken;

5.

pleit voor de uitbouw van een open, kwalitatief onderwijssysteem — uitgaande van de staat met steun van de internationale gemeenschap — dat een brede waaier aan vakken aanbiedt en zo een alternatief vormt voor de madrassa's (koranscholen) die fungeren als bolwerken van moslimextremisme, en waar Taliban-militanten worden gerecruteerd;

6.

is ingenomen met de uitbreiding van de onder NAVO-bevel opererende ISAF (International Security Assistance Force) buiten Kabul en onderstreept het belang van een snelle overgang van planning naar uitvoering; ondersteunt het denkbeeld dat de toekomstige provinciale wederopbouwteams, die binnenkort buiten Kabul zouden moeten worden ingezet, ook belast zouden moeten worden met steun aan de wederopbouw van het land, afgezien van hun kerntaak om de veiligheid te verzekeren; meent dat een van de hoofdprioriteiten van de ISAF moet zijn aandacht te schenken aan de opleiding van een professionele Afghaanse politie en leger en aan het DDR-proces;

7.

merkt op dat de enige nieuwe operatie tot dusver die van Duitse militairen rondom Kunduz is geweest; deelt de bezorgdheid van de scheidend speciale afgezant van de VN, Lakhdar Brahimi, dat het VN-personeel gedwongen zou kunnen worden zijn werkzaamheden te beëindigen indien de veiligheidssituatie niet verbetert; verzoekt de lidstaten om een opvoering van hun inspanningen ten einde de ISAF te versterken;

8.

is ingenomen met de goedkeuring van de grondwet door de Loya Jirga en beschouwt dit als een belangrijke stap voor de versterking van de overgangsregering van het land onder president Karzai, alsook als een elementaire voorwaarde voor democratische verkiezingen in juni van dit jaar; erkent dat deze grondwet rekening houdt met alle bevolkingsgroepen van het land en aldus zal bijdragen tot de stabilisering van de staatsstructuren, op voorwaarde dat ze in de politieke realiteit wordt toegepast; geeft zich rekenschap van de noodzaak van een effectief centraal gezag; is verheugd dat specifiek wordt verwezen naar de gelijke behandeling van mannen en vrouwen; maakt zich echter onverminderd zorgen over de volgende punten: beperking van de godsdienstvrijheid en het recht op vrije meningsuiting en het feit dat de Afghaanse onafhankelijke mensenrechtencommissie (AIHCR) niet in rechte kan optreden en niet het recht heeft om schendingen van de mensenrechten voor de rechtbank te brengen; is van mening dat de politieke neutraliteit van de strijdkrachten, de politie en de inlichtingendiensten en de onderwerping daarvan aan civiele controle dienen te worden gegarandeerd, evenals de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de overheidsdiensten; wenst dat er aan deze schendingen een einde zal komen wanneer de grondwet in de toekomst zal worden toegepast;

9.

is ingenomen met de ratificatie van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen door het Afghaanse Overgangsbestuur op 5 maart 2003; verzoekt het Afghaanse Overgangsbestuur om regelmatig, in het openbaar en in onomwonden termen geweld tegen vrouwen en meisjes te veroordelen, ook wanneer dit binnen de familiekring plaatsvindt; onderstreept dat dringend maatregelen nodig zijn om de rechten van vrouwen te beschermen en dat die in wetsherzieningen en politieke hervormingen dienen te worden opgenomen en vooral ook middelen van verhaal, die het vrouwen mogelijk maken om uit situaties van seksueel misbruik of een gedwongen huwelijk te ontsnappen; verzoekt het Afghaanse Overgangsbestuur om het initiatief te nemen tot een proces van openbare raadpleging dat moet uitmonden in een alomvattende strategie, waarmee het land zich tot prioriteit stelt een oplossing te vinden voor het probleem van het geweld tegen vrouwen en meisjes, en verzoekt de Raad en de Commissie om actieve steun te verlenen aan een dergelijk initiatief; verzoekt de Commissie in dat verband met klem geld ter beschikking te stellen om maatregelen te nemen en uit te voeren om het vermogen van het land om de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen te versterken;

10.

meent dat de politieke wederopbouw een belangrijk onderdeel van de algemene inspanningen op het gebied van wederopbouw is, en dat die ook de versterking van de democratische instellingen en krachten moet omvatten; onderstreept dat de politieke partijen die opkomen voor democratie en mensenrechten de basis voor het politieke proces dienen te vormen; maakt zich zorgen over de aanhoudende vertraging bij de registratie van politieke partijen; spoort president Karzai ertoe aan werk te maken van zijn initiatief om een „gematigd kamp voor een hervormingsagenda” tot stand te brengen om het vredesproces te ondersteunen;

11.

geeft uitdrukking aan zijn verontrusting over ernstige tekortkomingen in de grondwet, zoals:

het ontbreken van een scheiding der machten, welke tot uitdrukking komt in het feit dat alle macht geconcentreerd is bij de president, terwijl de wetgevende macht over te geringe bevoegdheden beschikt;

de grote rol van de islam, en met name het feit dat religieuze autoriteiten het recht zullen hebben om toezicht uit te oefenen op het onderwijs en te beslissen hoe de onderwijsmiddelen zullen worden besteed (art. 17, 45 en 54) en het feit dat het recht op vrije meningsuiting en politieke organisatie kan worden ingeperkt met een beroep op de islam (art. 3 en 34);

de povere rechten van vrouwen en minderheidsgroeperingen, die tot uitdrukking komen in het feit dat de staat geen duidelijke wettelijke verplichting heeft om discriminatie te bestrijden;

12.

vestigt de aandacht op het feit dat identificatie op grond van etnische groepering een centrale rol speelt in het hedendaagse politieke leven in Afghanistan; maakt zich daarom zorgen over het feit dat vertegenwoordiging van de etnische groeperingen en een substantiële machtsdeling in de politieke en veiligheidsbeleidsorganen op dit moment onvoldoende uit de verf komen; is ervan overtuigd dat Afghanistan behoefte heeft aan een parlementair systeem dat kan garanderen dat de regionale, etnische en godsdienstige verscheidenheid van het land in de machtsstructuren tot uitdrukking komt;

13.

wijst erop dat in de ontwerpgrondwet geen aandacht wordt geschonken aan de toekomstige betrekkingen tussen de centrale regering en de provincies; is ervan overtuigd dat iedere poging om een centraal gezag op te leggen aan een in etnisch, regionaal en religieus opzicht zo verscheidene bevolking alleen maar tot een verscherping van de interne scheidslijnen zou leiden; dringt er daarom op aan dat in de grondwet moet worden voorzien in representatieve provinciale regeringen, wier verantwoordingsplicht tegenover de centrale regering duidelijk zou moeten worden vastgelegd;

14.

maakt zich zorgen over de onophoudelijke dreiging voor de wederopbouw en hervorming van het land die uitgaat van de plaatselijke commandanten of krijgsheren;

15.

is van oordeel dat het, wil men dat Afghanistan zich zal kunnen ontwikkelen tot een goed functionerende democratie, absoluut noodzakelijk is dat zoveel mogelijk mensen deelnemen aan het politieke proces; is van mening dat op grond van de traditionele opvattingen over de rol van de vrouw in de Afghaanse samenleving in de allereerste plaats hun deelneming aan dit proces moet worden gegarandeerd, gesteund en versterkt; doet daarom een beroep op alle politieke krachten in Afghanistan om de rol van de vrouw te erkennen, in het bijzonder door invoering van specifieke programma's die vrouwen stimuleren om deel te nemen aan het politieke leven, zowel in hun rol van kiezers als van kandidaten op alle niveaus;

16.

wenst dat de nieuwe grondwet volledige garanties bevat inzake de rechten van vrouwen; verzoekt het Afghaanse Overgangsbestuur zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen die het vrouwen mogelijk maakt zich vrij te bewegen, vormen en symbolen van hun onderdrukking terug te dringen, zich te ontwikkelen, voor hun gezondheid te zorgen en te werken, en verzoekt het Overgangsbestuur zijn goedkeuring te geven aan wettelijke voorschriften waarin de gelijkheid van mannen en vrouwen op alle gebieden wordt erkend;

17.

dringt er met klem op aan dat iedereen die misdaden tegen de menselijkheid heeft begaan in Afghanistan, in het bijzonder tegen vrouwen, wordt berecht;

18.

verzoekt de Raad en de Commissie om met spoed aan het Afghaanse Overgangsbestuur steun te verlenen bij de oprichting van een het gehele land omspannend systeem van veilige toevluchtshuizen en ondersteunende diensten, en ook bij de invoering van rechtshulp om het getraumatiseerde vrouwen en meisjes mogelijk te maken aan geweld en repressie te ontsnappen;

19.

is ingenomen met het feit dat president Karzai op 12 oktober 2003 de wet op de politieke partijen heeft ondertekend; is ook ingenomen met de bepaling dat een partij geen gewapende arm mag hebben; acht het belangrijk dat de bepaling dat politieke partijen geen buitenlandse financiering mogen krijgen niet belet dat de internationale gemeenschap in het algemeen en de EU in het bijzonder steun verlenen voor de ontwikkeling van een pluralistisch partijstelsel; wijst erop dat, hoewel de VN ongetwijfeld een hoofdrol zal spelen in de logistieke voorbereiding van de verkiezingen, de EU-steun voor de civiele samenleving een potentiële vector kan zijn om de educatie van burgers te helpen bevorderen, rekening houdend met de bijzondere situatie en behoeften van vrouwen; herinnert aan en spreekt zijn steun uit voor het voorstel van de Commissie om een EU-waarnemersmissie naar de verkiezingen in Afghanistan te sturen;

20.

is ingenomen met het optreden van de delegatie van de Commissie in Kabul en moedigt deze aan haar activiteiten voort te zetten, vooral bij het ondersteunen van de opstelling van een kiezersregister met het oog op de komende verkiezingen; is eveneens ingenomen met het optreden van de speciale afgezant van de EU voor Afghanistan, de heer Francesc Vendrell;

21.

onderstreept dat het dringend noodzakelijk is vooruitgang te boeken bij de demilitarisering van Kabul, in overeenstemming met de bepalingen van de Overeenkomst van Bonn; is er voorts van overtuigd dat geleidelijk ook alle andere provincies moeten worden gedemilitariseerd; is in dat verband ingenomen met de huidige inspanningen van ISAF en de internationale gemeenschap om de zware wapens uit Kabul weg te halen;

22.

meent dat het Afghaanse Nieuwe Begin-programma (Afghanistan New Beginnings Program (ANBP) Aghaz Nau), een initiatief van de Verenigde Naties dat pas zeer onlangs in Kunduz en Gardez van start ging, een eerste stap is in het DDR-proces, dat duidelijk dient te worden bespoedigd en spoedig meer moet worden dan een reeks louter symbolische handelingen; verzoekt de Commissie en de Raad, via de speciale afgezant van de EU voor Afghanistan het scheppen van banen voor de gedemobiliseerde strijders aan te wijzen en te ondersteunen als onderdeel van regionale ontwikkelingsstrategieën op lange termijn; dringt er bij de Verenigde Naties op aan ervoor te zorgen dat dit programma niet wordt ingepalmd door een van de Afghaanse facties en haar strijdmacht;

23.

vestigt de aandacht op het feit dat het bedrag dat de internationale donorengemeenschap voor steun voor de wederopbouw in de volgende vier jaar heeft toegezegd, veel kleiner is dan nodig, en dat internationale donoren in sommige gevallen minder hebben gegeven dan ze hadden beloofd; meent dat het feit dat op de EU-begroting 2004 (in vergelijking met 2003) voor Afghanistan een kleiner bedrag wordt uitgetrokken, een verkeerd signaal is voor de Afghaanse regering en bevolking; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten meer middelen toe te wijzen voor de recurrente begroting van het Afghaanse Overgangsbestuur omdat dit van het grootste belang is voor de vestiging van het gezag van het Afghaanse Overgangsbestuur als nationaal bestuursorgaan;

24.

verzoekt de Commissie rekening te houden met het feit dat dringend op efficiënte en onbureaucratische wijze financiële steun moet worden verleend voor de civiele en economische rehabilitatie van Afghanistan, en meent dat de door het gebruik van het snellereactiemechanisme opgedane ervaring verder moet worden ontwikkeld; onderstreept het belang van transparantie bij de uitbetaling van de middelen en van een betere zichtbaarheid van de EU-steun in het land; verzoekt in dit verband de Commissie om de oprichting in overweging te nemen van een Europees Agentschap voor de Wederopbouw in Afghanistan, naar analogie van het agentschap dat in Kosovo is opgericht;

25.

moedigt het Afghaanse Overgangsbestuur aan om krachtige en doeltreffende maatregelen te nemen tegen corruptie en verduistering om eventueel misbruik van internationale gelden te voorkomen en aldus te beletten dat de bevolking haar vertrouwen in het vredesproces en de wederopbouw verliest;

26.

acht het onontbeerlijk meer financiële steun te verlenen voor de registratie en educatie van de kiezers om de verkiezingen niet nog langer te moeten uitstellen; onderstreept dat het voor de EU van het grootste belang is financieel bij te dragen aan de voorbereidende werkzaamheden die nu eindelijk aan de gang zijn, en verzoekt de Commissie verder nadruk te blijven leggen op en steun te verlenen voor programma's op de volgende gebieden:

Media:

verbetering van de toegang tot informatie voor minderheden, met inbegrip van in eigen land ontheemde mensen,

de ontwikkeling van pluralistische media,

opleiding van journalisten van radio en schrijvende pers,

ondersteuning van de propagandacampagnes van de politieke partijen.

Informatiecampagnes voor het publiek

Burgerparticipatie:

opleiding van opleiders op het gebied van actieve democratie, rechtsstaat en verdediging in rechte

debatten in politieke partijen en NGO's;

27.

meent dat grotere inspanningen nodig zijn om lokale geschillen over land en water, maar ook etnische en familiegeschillen, aan te pakken omdat die bijdragen aan een sfeer van onzekerheid doordat een functionerend rechtsstelsel en een professioneel opgeleide politiemacht ontbreken; meent dat de verzoening tussen de gemeenschappen een onderdeel moet zijn van elke strategie op weg naar een vreedzamere toekomst; verzoekt de Raad en de Commissie daarom:

meer middelen beschikbaar te stellen voor specifiek op verzoening gerichte programma's en bredere programma's om met de gemeenschappen aan sociale ontwikkeling te werken;

verder steun te verlenen voor vredeseducatie door de NGO's en voor de ontwikkeling van educatief materiaal;

NGO-initiatieven te ondersteunen die erop gericht zijn de traditionele systemen inclusiever en democratischer te maken;

NGO-initiatieven te ondersteunen die erop gericht zijn de lokale capaciteiten te ontwikkelen en te ondersteunen (door bijvoorbeeld opleiding en inschakeling van lokaal personeel en de plaatselijke verwerving van geneesmiddelen en voertuigen);

steun te verlenen voor de ontwikkeling van een doeltreffende en realistische nationale onderwijsstrategie voor jongens en meisjes;

steun te verlenen aan de restauratie en het terugvinden van objecten uit het Nationaal Museum van Afghanistan te Kabul als verenigend symbool van nationale trots voor het Afghaanse volk;

28.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de recente scherpe stijging van de illegale opiumproductie in Afghanistan waardoor de macht en de invloed van de krijgsheren in de betrokken provincies wordt versterkt en het land op een kruispunt terecht dreigt te komen waar het de weg van een opiumeconomie kan inslaan als door de Afghaanse regering, de getroffen landen en de internationale gemeenschap geen krachtige maatregelen worden genomen; is ingenomen met de conclusies van de ministerconferentie over drugsroutes van Centraal-Azië naar Europa van mei 2003 in Parijs, waar landen die met drugs uit Afghanistan te maken hebben, ertoe werden aangespoord nationale strategieën vast te stellen om het aanbod en de vraag te doen dalen en om één enkel leidinggevend orgaan in te stellen om de nationale beleidsmaatregelen te coördineren, maar onderstreept nogmaals dat prioriteit moet worden gegeven aan het herstel van de irrigatiekanalen, omdat dit het enige middel is om een herstel te bewerkstelligen van culturen die een alternatief vormen voor de papaverteelt; vindt dat in overweging moet worden genomen om de gehele opiumoogst op te kopen en te vernietigen met gebruikmaking van fondsen van internationale donors en de middelen die als gevolg van deze actie bespaard kunnen worden op het niveau van de internationale agentschappen ter bestrijding van de drughandel;

29.

herinnert eraan dat het Parlement voor 2004 een bedrag van 15 miljoen EUR voor de wederopbouw in de reserve heeft geplaatst in afwachting van een alomvattend programma van de Commissie voor drugsbestrijding en stimulering van levensvatbare alternatieve gewassen teneinde nieuwe mogelijkheden voor de boeren te creëren en de uitvoer van drugs te voorkomen;

30.

vraagt de Commissie dat zij een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie presenteert van de resultaten van de programma's en de communautaire steun die reeds op het terrein worden toegepast, met name wat betreft de verbetering van de levensvoorwaarden en de situatie van de Afghaanse vrouwen;

31.

onderstreept dat de veilige en vrijwillige terugkeer van de Afghaanse vluchtelingen en ontheemden naar hun woonplaatsen voor Afghanistan en zijn buurlanden een hoge prioriteit moet zijn, en vraagt adequate middelen en een volgehouden inspanning van de internationale gemeenschap in het algemeen en de EU in het bijzonder; is ervan overtuigd dat een gefaseerde en gecoördineerde inspanning nodig is die afgestemd is op het vermogen van de ontvangende gemeenschappen en doelgroepen om die middelen op te nemen; verneemt echter met verbijstering dat het Bureau van de Hoge VN-commissaris voor vluchtelingen (UNHCR) zijn vrijwillige repatriëringscentra voor Afghanen in Pakistan, als rechtstreeks gevolg van de almaar slechtere veiligheidssituatie aldaar, tijdelijk heeft gesloten;

32.

verzoekt de Verenigde Naties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en het Afghaanse Overgangsbestuur een onderzoek in te stellen naar de massamoord op gedetineerden in de streek van Shebergan in november 2001 en potentiële getuigen de nodige bescherming te bieden;

33.

verzoekt de Verenigde Naties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en het Afghaanse Overgangsbestuur een onderzoek in te stellen naar alle gevallen van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en genocide die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden;

34.

vraagt duidelijkheid inzake de toekomst van Afghanistan in het regionale energiebeleid, en in het bijzonder inzake de aanleg van olie- en gaspijpleidingen vanuit Centraal-Azië door Afghanistan;

35.

verzoekt de EU met de Verenigde Staten het probleem aan te snijden van de toekenning aan alle gedetineerden, in het bijzonder die in Guantanamo en Bagram, van de rechten die uit het Verdrag van Genève voortvloeien; verzoekt de Verenigde Naties en het Afghaanse Overgangsbestuur die rechten te verlenen aan alle gevangenen die tijdens de strijd tegen de Taliban gevangen werden genomen, en de gedetineerden in Afghanistan onder de controle van het Afghaanse Overgangsbestuur te plaatsen;

36.

meent dat stabiliteit en vergaande democratisering van de hele regio voorwaarden zijn voor het bereiken van politieke normalisering in Afghanistan en geeft in dit verband uiting aan zijn bezorgdheid over de rol van buurland Pakistan en de ontoereikende pogingen van de Pakistaanse regering om constructief bij te dragen aan vrede en wederopbouw in Afghanistan;

37.

acht het van het allergrootste belang dat de nabuurlanden, en met name Pakistan en India, de territoriale onschendbaarheid van Afghanistan erkennen, zich onthouden van inmenging in de interne aangelegenheden van dit land en een eind maken aan alle, openlijke of verborgen, steun aan de een of andere politieke of gewapende factie in Afghanistan; dringt er met name bij Pakistan op aan om onmiddellijke en effectieve maatregelen te nemen om te verhinderen dat tegen de regering agerende Afghaanse politieke en militaire formaties en leiders het Pakistaanse grondgebied gebruiken als toevluchtsoord en uitgangsbasis voor operaties tegen de Afghaanse regering en de coalitiestrijdkrachten en tegen internationale en lokale ontwikkelingshulpwerkers;

38.

is er verheugd over dat wordt nagedacht over voortzetting van het Petersberg-proces nadat de verkiezingen zijn gehouden en over de daarmee verband houdende plannen van de internationale gemeenschap in de loop van 2004 een verdere Afghanistan-conferentie te houden; is ervan overtuigd dat de tot dusverre parallel lopende processen tot behoud van de vrede en economische wederopbouw nauwer moeten worden gecoördineerd; dringt daarbij aan op vaststelling van een meerjarig kaderprogramma om de verbintenis van de internationale gemeenschap te zorgen voor veiligheid, democratisering en wederopbouw in Afghanistan vast te leggen; acht het daarbij absoluut noodzakelijk een concreet programma en een tijdschema voor een doeltreffende en uitgebreide ontwapening uit te werken en dit van de noodzakelijk financiële middelen te voorzien;

39.

spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de verslechterende veiligheidssituatie in het zuiden en zuidoosten van het land, met name in de provincies Gardez, Paktia en Paktika, waardoor niet alleen het leven van de plaatselijke burgerbevolking bedreigd wordt, maar ook de wederopbouw en de humanitaire hulp in gevaar worden gebracht; is bezorgd over de mogelijkheid dat deze situatie nog verder zal verslechteren, waardoor het welslagen van het thans in gang gezette proces van opstelling van een nieuwe grondwet en voorbereiding van verkiezingen in gevaar zou worden gebracht; onderstreept de noodzaak dat de internationale troepen en het nieuwe Afghaanse Nationale Leger de veiligheid in deze gebieden verzekeren;

40.

komt tot de conclusie dat Afghanistan niet opnieuw door de rest van de wereld mag worden vergeten, zowel uit humanitair oogpunt als wegens zijn geostrategisch belang en in het licht van de lessen die de geschiedenis ons heeft geleerd;

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TA(2004)0099

Mensenrechten en democratisering met mediterrane partners

Resolutie van het Europees Parlement over een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners

Het Europees Parlement,

gezien de Verklaring van Barcelona, het werkprogramma van 28 november 1995 en de recente positieve ontwikkelingen in het Euro-Medproces,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over mediterraan beleid en het Midden-Oosten,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003 over de grotere Europese nabuurschap: Een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden(1),

gezien de mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Een nieuwe impuls” voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners — Strategische richtsnoeren (COM(2003) 294),

gezien Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden(2),

gezien Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen(3),

gezien de conclusies van de Europese Raad inzake de ontwikkeling van een Europese veiligheidsstrategie en inzake de Arabische wereld (Thessaloniki, 20 juni 2003; Brussel, 12 december 2003),

gezien de strategische nota van 9 december 2003 van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger over de versteviging van de betrekkingen van de Europese Unie met de Arabische wereld,

gezien de door Arabische deskundigen opgestelde en in het kader van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties uitgebrachte rapporten over de menselijke ontwikkeling in de Arabische wereld in 2002 en 2003,

gelet op artikel 37, lid 2 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat ondersteuning van de democratie, de rechten van de mens, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden de prioriteiten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zijn,

B.

overwegende dat de EU alles in het werk moet stellen om de waarden waarop zij berust aan haar buurlanden over te dragen en deze met hen te delen,

C.

overwegende dat Europa omringd wordt door een gebied van instabiliteit, dat zich van een aantal kwetsbare nieuwe onafhankelijke landen uitstrekt tot de Arabische wereld, waar volgens het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) politieke medezeggenschap beperkt blijft, zoals blijkt uit het ontbreken van een echte representatieve democratie en uit de vrijheidsbeperkingen die er gelden, terwijl het verlangen naar meer gelijkheid voor man en vrouw in het onderwijs, naar meer vrijheid en meer inspraak in de besluitvorming nergens ter wereld groter is,

D.

overwegende dat de uitgebreide Unie belang heeft bij de totstandkoming van een uitgebalanceerd systeem van betrekkingen met haar buurlanden in de mediterrane regio en in het Midden-Oosten in de ruimere zin van het woord, dat gebaseerd is op de eerbiediging van de rechten van de mens, de democratie en de rechtsstaat en op de dialoog tussen culturen en religies,

E.

overwegende dat er weinig tastbare vooruitgang is geboekt ten aanzien van de democratie en de mensenrechten in de partnerlanden van de EU die deel uitmaken van het proces van Barcelona en die met de EU associatieovereenkomsten hebben gesloten,

F.

overwegende dat de Commissie en de hoge vertegenwoordiger ervoor willen ijveren de relaties van Europa met het Midden-Oosten in ruimere zin op een hoger niveau te tillen,

G.

overwegende dat de EU en diverse EU-lidstaten aan de wieg hebben gestaan van de Regionale Intergouvernementele Conferentie van Sanaa over democratie, mensenrechten en de rol van het Internationaal Strafhof, die van 10 t/m 12 januari 2004 in Jemen heeft plaatsgevonden en waarbij alle landen van de regio op regerings-, parlementair en maatschappelijk niveau vertegenwoordigd waren,

H.

overwegende dat de daarbij aanwezige nationale delegaties aan het slot van deze conferentie de „Verklaring van Sanaa”(4) hebben aangenomen, waarbij zij zich ertoe verplichten deze ten uitvoer te leggen en te zullen naleven overeenkomstig de prioriteiten van de Unie en de richtsnoeren van het Europees initiatief voor de democratie en de mensenrechten,

I.

overwegende dat de Europese Unie voor deze regio een groot aantal hulpmiddelen ter beschikking staan, zoals het proces van Barcelona, het ACS-kader en de samenwerking die tot stand komt met Iran en de tweeëntwintig landen van de Arabische Liga, waaronder ook Irak, de Golfstaten, Libië en Jemen,

J.

overwegende dat deze instrumenten nog niet ten volle zijn benut, met name waar het artikel 2 (de zogenaamde „mensenrechtenclausule”) van de associatieovereenkomsten betreft, waarvoor nog geen specifiek uitvoeringsmechanisme is vastgesteld,

K.

overwegende dat het in 1992 het Europees initiatief voor de democratie en de mensenrechten (EIDHR) in het leven heeft geroepen, dat het daarvoor 100 miljoen EUR heeft uitgetrokken en tot 1998 betrokken was bij het beheer ervan,

L.

overwegende dat de toegevoegde waarde van dit initiatief erin bestaat dat het als enige in zijn soort in om het even welk land kan worden ingezet zonder toestemming van de plaatselijke regering, aangezien de beschikbare middelen rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan autonome partners, met name aan niet-gouvernementele en internationale organisaties,

M.

overwegende dat het veel belang hecht aan sociale en economische ontwikkeling, en er bovendien van uitgaat dat aan hulpprogramma's hervormingsvoorwaarden moeten worden verbonden, nu democratie en mensenrechten zijn uitgegroeid tot „essentiële bestanddelen” van overeenkomsten met derde landen,

N.

overwegende dat de oprichting van de Euromediterrane Parlementaire Assemblee hierin een nieuwe, reële dynamiek kan brengen, die leidt tot concrete veranderingen in de mensenrechtensituatie in de landen van deze regio,

O.

overwegende dat de versterking en ondersteuning van de burgermaatschappij een essentiële factor is in de ontwikkeling van de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten,

1.

is ingenomen met de bovengenoemde mededeling, betuigt zijn steun voor de tien prioritaire maatregelen die daarin worden vermeld en verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over de implementatie daarvan;

2.

pleit ervoor dat de burgermaatschappij in het partnerschap met de mediterrane landen een centrale rol wordt toebedeeld en dringt opnieuw aan op het voeren van een beleid dat gericht is op de totstandbrenging van een hechte sociale structuur;

3.

verlangt dat deze conceptie — in aansluiting op de recente ontwikkelingen — ook ingang vindt in het Middellandse-Zeegebied en daarbuiten, waarbij de democratie en de mensenrechten speciale aandacht moeten krijgen, zoals het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid voorschrijft;

4.

dringt aan op een tussentijdse herziening van artikel 2 van alle met mediterrane landen gesloten associatieovereenkomsten, teneinde te kunnen beoordelen of de eerbiediging van de mensenrechten, en van de rechten van vrouwen in het bijzonder, alsmede van de democratische beginselen in deze overeenkomsten alle ruimte krijgt; wenst dat specifieke mechanismen worden ingevoerd waarmee de clausule van de rechten van de mens, als opgenomen in de euromediterrane associatieovereenkomsten, effectief en doelmatiger kan worden toegepast;

5.

erkent dat het EIDHR binnen de context van deze nieuwe beleidsimpuls voor de Unie alleen goed kan functioneren in het kader van een breed opgezet mensenrechten- en democratiseringsbeleid van de EU en dat dit initiatief stelselmatig en met de nodige flexibiliteit moet worden toegepast in het Midden-Oosten in ruimere zin van het woord en in de buurlanden van de uitgebreide Unie, vooral gezien de verhoging van de middelen met 17,5 miljoen EUR die het in de begroting 2004 heeft gevoteerd, o.a. om zijn steun te betuigen en actief mee te werken aan de concrete tenuitvoerlegging van de „Verklaring van Sanaa”, alsook in andere landen, waar instemming van de plaatselijke regering niet tot de mogelijkheden behoort, en verlangt dat de middelen voor hulpverlening ook elders gebruikt worden om de zaak van de democratie en de mensenrechten te ondersteunen;

6.

verlangt dat het EIDHR nu ook wordt aangewend in het kader van de grotere Europese nabuurschapsstrategie, zoals ook het geval was met betrekking tot de politieke criteria van Kopenhagen voor de toetredingslanden, een en ander als onderdeel van het systeem ter beoordeling van de eerbiediging van de mensenrechten- en democratische criteria — de zgn. „essentiële bestanddelen”-clausule in de overeenkomsten met derde landen;

7.

verwacht dat de in het kader van MEDA beschikbaar gestelde middelen ter ondersteuning van democratisering, een goed bestuur en maatschappelijke activiteiten, waarvoor 477 miljoen EUR zijn uitgetrokken — een veelvoud van de 7 miljoen EUR die beschikbaar worden gesteld voor het EIDHR — ten volle worden benut, mede ter aanvulling van de activiteiten in het kader van het EIDHR; wenst dat specifieke programma's worden ontwikkeld ter bevordering van de deelname van vrouwen aan het sociale leven en aan politiek;

8.

brengt de oorspronkelijke doelstellingen van het EIDHR in herinnering, namelijk: het idee van een democratische rechtsstaat uitdragen, de werkzaamheden van niet-gouvernementele organisaties ter bevordering van een pluralistische democratische samenleving ondersteunen, en specifieke expertise en technische vaardigheden op het stuk van de democratie, de rechtsstaat, de rechten van de mens, met name de rechten van vrouwen, en van de vrije media overdragen aan beroepsgroepen en -verenigingen in de betrokken landen, en betreurt dat het programma tegenwoordig 25 afzonderlijke doestellingen en 32 concentratielanden omvat, waarbij soms geen sprake is van enigerlei herkenbare samenhang;

9.

betreurt dat het EIDHR in bureaucratische rompslomp dreigt te verzanden en verlangt dat de Commissie met adequate voorstellen komt voor de financiering en het beheer van dit initiatief, in die zin dat het moet worden ingericht naar de eisen van een flexibel, snel aan te passen, bij gelegenheid op vertrouwelijke grondslag gebaseerd en zeer precies afgestemd programma, eventueel naar het model van het in 2001 ingestelde snellereactiemechanisme;

10.

constateert in dit verband dat de Tunesische autoriteiten de financiering van de in het kader van het EIDHR goedgekeurde projecten, waarvan met name onafhankelijke NGO's — waaronder ook de Tunesische Liga voor de mensenrechten — profiteren, blijven blokkeren en betreurt het dat deze regering meerdere vertegenwoordigers uit de burgermaatschappij heeft belet aan de Conferentie van Sanaa deel te nemen;

11.

verzoekt de Commissie administratieve procedures in het leven te roepen die aansluiten bij de doelstellingen van het EIDHR, zodat de samenhang en efficiency van de ondersteunende taak daarvan ten behoeve van de niet-gouvernementele en andere organisaties wordt gewaarborgd;

12.

verlangt dat in het kader van het EIDHR opnieuw wordt voorzien in de mogelijkheid om ook parlementen van derde landen erbij te betrekken, o.a. in de vorm van opleidingsprojecten voor parlementair personeel;

13.

verlangt dat de nieuwe Euromediterrane Parlementaire Assemblee actief wordt betrokken bij het debat over de follow-up van het EIDHR;

14.

verlangt het opnieuw deel te nemen aan de besluitvorming omtrent de richtsnoeren voor en doelstellingen van het EIDHR, alsook bij de evaluatie van de daarmee behaalde resultaten, waarbij het evenwel in generlei opzicht betrokken mag raken bij het beheer van de projecten, zodat het kan zorgen voor flexibiliteit, het nodige toezicht en de noodzakelijke politieke ruggensteun;

15.

gelast zijn delegatie in de Euromediterrane Parlementaire Assemblee op de volgende bijeenkomsten van deze assemblee te zoeken naar middelen om een oplossing te vinden voor het vraagstuk van de democratie en de mensenrechten in de regio;

16.

herinnert aan het succes van de Conferentie van Sanaa met steun van de EU en de lidstaten is georganiseerd door de regering van Jemen en door de NGO „No Peace Without Justice”, en feliciteert de 820 deelnemers, waaronder 34 regeringen, met de aanneming van de Verklaring van Sanaa;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P5_TA(2004)0100

Iran

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2001 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de betrekkingen van de EU met de Islamitische Republiek Iran(1),

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties met betrekking tot Iran,

gelet op de resolutie betreffende de mensenrechten van de Algemene Vergadering van de VN van december 2003,

gezien het recente verslag van speciale VN-rapporteur Ambeyi Libabo over de vrijheid van mening en meningsuiting, waarin met name kritiek wordt geuit op het feit dat de vrijheid van meningsuiting in Iran in de voorbije jaren aanzienlijk is verminderd,

gelet op artikel 50, lid 5 van zijn Reglement,

A.

erkennend dat de Iraanse bevolking het soevereine recht heeft om het grondwettelijk kader te kiezen,

B.

gehecht aan universele waarden als de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en democratie,

C.

overwegende dat de informatie over kandidaten die door de Raad van Wachters worden uitgesloten elke dag wijzigt, en dat momenteel nog steeds 75 van de huidige parlementsleden worden uitgesloten van deelname aan deze algemene verkiezing; overwegende dat de omvang van deze diskwalificaties in elk geval zonder weerga is en — onder de huidige leden — bijna uitsluitend parlementsleden van het bij president Khatami aanleunende „Participation Front” betreft,

D.

benadrukkend dat het recht om zich voor verkiezingen kandidaat te stellen een essentieel onderdeel is van de democratie, en dat uitzonderingen hierop dan ook duidelijk bij wet moeten worden bepaald, in overeenkomst met de internationaal aanvaarde democratische normen,

E.

nogmaals uiting gevend aan zijn blijvende steun voor het hervormingsproces in Iran en aan zijn bereidheid om de politieke en economische betrekkingen tussen de EU en Iran te bestendigen,

F.

met grote bezorgdheid het politieke debat in Iran volgend over de procedures voor de opstelling van de kandidaatslijsten voor het volgende parlement,

G.

overwegende dat president Khatami en de voorzitter van de Majlis, de heer Karrubi, in een brief aan Ayatollah Khamenei uiteindelijk hebben ingestemd om verkiezingen te houden, maar evenwel hebben gewaarschuwd dat door het optreden van de Raad van Wachters de concurrentie wordt gedrukt, wat een verminderd enthousiasme bij de bevolking om te gaan stemmen tot gevolg zou hebben; vrezend dat de bevolking nog maar eens zal zijn teleurgesteld en vervreemd van de politieke klasse in haar geheel, en dat het naar verwachting massaal aantal niet-stemmers bij de verkiezingen in de kaart zal spelen van de conservatieve en behoudsgezinde machten, wat het sterke ongenoegen over het gebrek aan politieke en sociale vooruitgang na 25 jaar Islamitische revolutie, in het bijzonder bij de jongere generaties, alleen maar zal doen toenemen,

H.

overwegende dat Iran een belangrijke en constructieve rol kan spelen in de regio,

1.

deelt de mening van de Iraanse president en van de meerderheid van de Majlis-leden dat de komende verkiezingen niet als vrij en eerlijk kunnen worden beschouwd, wat voornamelijk te wijten is aan de uitsluiting van vele kandidaten, met inbegrip van leden van het huidige parlement;

2.

betreurt dat de inspanningen voor de instelling van democratische structuren worden aangetast nu blijkt dat niet-verkozen structuren sterker zijn dan de instellingen die rechtstreeks door het Iraanse volk zijn erkend;

3.

merkt op dat het ondermijnen van de hervormingsgezinde meerderheid van de huidige Majlis door de Raad van Wachters een voortdurend terugkerend fenomeen is: sinds 2000 heeft de Raad van Wachters zijn veto uitgesproken tegen meer dan een derde van alle door het Parlement geratificeerde wetsontwerpen;

4.

geeft uiting aan zijn eerbied en begrip voor het ontslag van ongeveer 127 leden van de Iraanse Majlis, als reactie op het feit dat zij werden uitgesloten van deelname aan de aanstaande verkiezingen op 20 februari 2004;

5.

betreurt dat zijn wens om een waarnemersmissie te sturen niet kon worden verwezenlijkt wegens een gebrek aan steun van Iraanse kant;

6.

waarschuwt dat het gebrek aan eerbied voor de democratische procedures niet alleen tot gevolg zou kunnen hebben dat het parlement niet in staat is zich te legitimeren, maar eveneens de positie van Iran in de internationale gemeenschap kan verzwakken en de betrekkingen tussen Iran en de EU kan aantasten;

7.

betreurt dat een onder dergelijke omstandigheden gehouden verkiezing geen goed voorbeeld is voor de reeds kwetsbare regio van het Midden-Oosten;

8.

is ervan overtuigd dat een voortgezette dialoog van alle relevante Europese instellingen met de Iraanse besluitvormingsorganen, de verschillende politieke machten en het maatschappelijk middenveld belangrijker is dan ooit, met inbegrip van de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Majlis, en juicht het voornemen toe om een afzonderlijke delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Iran te creëren;

9.

erkent de deelname van Iran in de mensenrechtendialoog, maar betreurt evenwel de beperkte reikwijdte van deze dialoog, dringt aan op een meer resultaatsgerichte aanpak met betrekking tot specifieke kwesties en roept op tot een grotere deelname van de leden van het Europees Parlement aan deze dialoog;

10.

zou ingenomen zijn met een actievere deelname van de Iraanse rechterlijke macht en de Raad van Wachters aan de mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran;

11.

is bereid om, naast de bestaande samenwerking tussen de EU en Iran, andere gebieden van gemeenschappelijk belang te identificeren;

12.

erkent nogmaals dat Iran een positief signaal heeft gegeven door het aanvullend protocol inzake de veiligheidscontrole van nucleair materiaal te ondertekenen en hoopt dat de Majlis de tekst binnen afzienbare tijd zal ratificeren;

13.

verzoekt de Raad en de Commissie om gezamenlijke activiteiten uit te werken ter bestrijding van de productie van drugs in Afghanistan, drugsmisbruik in Iran en illegaal vervoer van drugs via Iran naar Europa, en voornamelijk om Iran de noodzakelijke technische uitrusting te verstrekken om de bevoegde instanties in staat te stellen efficiënter tewerk te gaan, is in dit opzicht ingenomen met de bereidwilligheid van Iran om gevoelige informatie mede te delen;

14.

roept de Iraanse regering op om een meer actief en constructief beleid te voeren en zo bij te dragen tot de oplossing van conflicten in de grotere regio van het Midden-Oosten;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de president en het parlement van Iran.


P5_TA(2004)0101

Cambodja

Resolutie van het Europees Parlement over Cambodja

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over Cambodja, en met name zijn resoluties van 13 maart 2003 over de situatie in Cambodja aan de vooravond van de algemene verkiezingen van 27 juli 2003(1) en 3 juli 2003(2),

onder verwijzing naar de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en Cambodja die op 1 november 1999 in werking is getreden(3),

gezien het EG-strategiedocument voor Cambodja 2000-2003,

gezien het eindverslag van de EU-missie voor waarneming bij de verkiezingen in Cambodja,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid inzake een Cambodja-tribunaal,

gezien de overeenstemming die is bereikt tussen de VN en de regering van Cambodja inzake de oprichting van een speciaal Cambodja-tribunaal voor oorlogsmisdaden,

gezien de verklaring van de waarnemend Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over de moord op de Cambodjaanse vakbondsleider Chea Vichea,

gelet op artikel 50, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Chea Vichea, voorzitter van het Cambodjaanse Vrije Vakverbond van arbeiders en medeoprichter van de Sam Rainsy Partij, op 22 januari 2004 op klaarlichte dag is doodgeschoten in het centrum van Phnom Penh,

B.

overwegende dat Chea Vichea de leider was van een belangrijke vakbond waarvan 38 000 van de 200 000 werksters uit de textielsector lid zijn, een sector die samen met het toerisme de belangrijkste inkomstenbron van het land vormt,

C.

overwegende dat de vakbondsactivist al verscheidene malen had moeten onderduiken wegens doodsbedreigingen en dat de regering niet heeft gezorgd voor zijn bescherming,

D.

overwegende dat deze moord de laatste is in een reeks van moorden op belangrijke politici in het afgelopen jaar en dat de verantwoordelijken voor deze moorden nog steeds niet zijn berecht, wat 2003 tot het meest gewelddadige jaar maakt sedert de verkiezingen van 1998,

E.

overwegende dat dit klimaat van politiek geweld in de hand wordt gewerkt door de blokkering van de politieke situatie sedert de algemene verkiezingen van 27 juli 2003, die niet hebben kunnen zorgen voor de 2/3 meerderheid die grondwettelijk gezien nodig is om een regering te vormen, ondanks de inspanningen van de koning om een regering van nationale eenheid te vormen,

F.

overwegende dat Cambodja op 7 januari 2004 de 25ste verjaardag van de val van de Rode Khmer heeft gevierd,

G.

overwegende dat de regering van Cambodja en de VN uiteindelijk overeenstemming hebben bereikt over het instellen van een tribunaal voor oorlogsmisdaden, maar dat dit nog steeds niet is geratificeerd door het Cambodjaanse parlement,

H.

overwegende dat de voormalige premier Khieu Sampan de eerste Rode Khmer-leider is die onlangs heeft toegegeven dat onder het bewind van Pol Pot een genocide heeft plaatsgehad, maar dat bijna alle nog levende leiders uit die tijd vrij rondlopen en dat geen enkele van hen berecht is,

1.

spreekt zijn scherpe veroordeeling uit over de moord op Chea Vichea en betreurt alle daden van politiek geweld in Cambodja;

2.

betreurt dat voor het ogenblik geen enkel resultaat is geboekt in het politieonderzoek, ondanks de arrestatie van twee verdachten en vraagt dat alles in het werk wordt gesteld om de opdrachtgevers en de uitvoerders te vinden van de moord op Chea Vichea, en van de andere moorden en moordpogingen op vooraanstaande oppositieleden;

3.

gelooft dat dergelijk geweld de rechten van alle Cambodjanen in gevaar brengt alsook de vooruitgang op weg naar een vreedzaam, democratisch en welvarend Cambodja;

4.

roept de regering van Hun Sen op een einde te maken aan de straffeloosheid in het land en de moordenaars van Chea Vichea en andere slachtoffers van politieke moorden te berechten;

5.

dringt er bij de leiders van de in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen op aan serieus te onderhandelen met het oog op de vorming van een regering ten einde de broodnodige hervormingen en wetshandhavingsmaatregelen door te voeren die politieke en mensenrechtenactivisten doeltreffende bescherming bieden tegen vervolging;

6.

dringt erop aan dat het parlement van Cambodja in staat wordt gesteld zijn taken uit te voeren, niet in de laatste plaats om de overeenkomst tussen de VN en de regering van Cambodja inzake de instelling van een speciaal Cambodjaans tribunaal voor oorlogsmisdaden zo spoedig mogelijk te ratificeren;

7.

verzoekt de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten hun bezorgdheid uit te spreken over de moord op belangrijke politici en over de bestaande straffeloosheid bij de Cambodjaanse regering;

8.

spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de kinderprostitutie in het land en de handel in mensen naar, binnen en vanuit Cambodja met als doel dwangarbeid en o.a. prostitutie, bedelarij en adoptie;

9.

stelt voor dat een ad-hoc delegatie van de EU zo spoedig mogelijk een bezoek brengt aan Cambodja om de politieke situatie in het land te evalueren;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de VN, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, de regeringen van de lidstaten van de Asean, de regering van Cambodja, Koning Sihanouk, het Verenigd Front voor een onafhankelijk, neutraal, vreedzaam en coöperatief Cambodja en de Sam Rainsy partijen.


P5_TA(2004)0102

Het lot van de Griekse en Filippijnse zeelieden in Karachi

Resolutie van het Europees Parlement over het lot van de Griekse en Filippijnse zeelieden in Karachi

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over zeerampen,

gelet op artikel 50, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat op 27 juli 2003 de olietanker Tasman Spirit, met een lading van 67 000 ton olie, onder begeleiding van een plaatselijke loods is gestrand en vervolgens in twee stukken is gebroken, waardoor 30 000 ton olie is vrijgekomen bij de ingang van de haven van Karachi, hetgeen een ernstige ecologische ramp heeft veroorzaakt,

B.

overwegende dat het vaststaat, hoewel de oorzaken van het ongeluk nog moeten worden vastgesteld, dat het schip op het moment van het ongeluk onder bevel stond van een plaatselijke loods en dat het de haven is binnengevaren op een moment dat het tij te laag was voor een schip van dit type,

C.

overwegende dat Pakistan het door 124 landen ondertekende Internationale Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid niet heeft ondertekend, en dat dit land dus niet de in dit Verdrag voorziene wettelijke procedure volgt met betrekking tot de schadevergoedingen,

D.

overwegende dat de Pakistaanse autoriteiten de bemanningsleden van de Tasman Spirit (4 Grieken en 3 Filippijnen) op 3 oktober 2003 verboden hebben Pakistan te verlaten,

E.

overwegende dat de Pakistaanse autoriteiten tevens de ingenieur Nicolaos Pappas hebben gearresteerd, die twintig dagen na het stranden van de tanker in Pakistan is gearriveerd, geen enkele verantwoordelijkheid droeg voor het ongeluk noch voor het olielek, maar daarentegen als hoofd van de reddingsoperatie erin is geslaagd 9000 ton resterende olie uit het gestrande schip te pompen,

F.

overwegende dat de langdurige gevangenhouding van de zeelieden ernstige gevolgen heeft voor hun psychische toestand en dat één van hen, derde ingenieur van het schip, Georgios Koutsos, op 5 januari 2004 geprobeerd heeft zelfmoord te plegen,

G.

overwegende dat de heer Pat Cox, Voorzitter van het Europees Parlement, evenals de heer Chris Patten, lid van de Commissie, en de heer Javier Solana, Hoge Commissaris voor het GBVB, bij de Pakistaanse autoriteiten hun bezorgdheid hebben geuit over deze situatie,

1.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie waarin de bemanningsleden van de tanker en van de reddingsboot, alsmede Nicolaos Pappas, verkeren;

2.

acht de gevangenhouding van de bemanningsleden onaanvaardbaar;

3.

verzoekt de Pakistaanse regering de gevangen personen vrij te laten, de verzekering te geven dat zij kunnen worden gerepatrieerd, en de in het internationaal recht voorziene procedure te volgen om ervoor te zorgen dat alle schade wordt vergoed;

4.

verzoekt de Commissie en de Raad de nodige diplomatieke stappen te nemen om deze kwestie op te lossen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de regering van Pakistan.