Home

Zaak C-142/04: Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 december 2003 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Maria Aslanidou en Minister van Gezondheid en Voorzorg

Zaak C-142/04: Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 december 2003 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Maria Aslanidou en Minister van Gezondheid en Voorzorg

30.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/42


Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 december 2003 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Maria Aslanidou en Minister van Gezondheid en Voorzorg

(Zaak C-142/04)

(2004/C 106/73)

Het Symvoulio tis Epikrateias heeft bij beschikking van 30 december 2003, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 17 maart 2004, in het geding tussen Maria Aslanidou en Minister van Gezondheid en Voorzorg, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Zijn de bepalingen van artikel 3, artikel 4, leden 1, sub a en b, en 2, en artikel 10, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 92/51/EEG(1) van de Raad betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG, onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk, zodat zij, in de periode tussen het verstrijken van de omzettingstermijn van die richtlijn en de vertraagde omzetting hiervan in het nationale recht van een bepaalde lidstaat (ontvangende lidstaat), konden worden aangevoerd tegenover een administratief orgaan van deze laatste lidstaat, waaraan de nationale wetgeving, zoals zij vóór de omzetting van de richtlijn gold, de bevoegdheid verleende om de vergunning voor de uitoefening van een bepaald gereglementeerd beroep af te geven, door een particulier die, met een beroep op het feit dat hij houder is van een in een andere lidstaat behaald diploma dat binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt, verlangt dat hem, met toepassing van de voornoemde bepalingen, toegang wordt verleend tot het concrete beroep en de verdere uitoefening hiervan in de ontvangende lidstaat?

2)

Gesteld dat in de periode tussen het verstrijken van de omzettingstermijn van richtlijn 92/51/EEG en de vertraagde omzetting hiervan in het nationale recht van een bepaalde lidstaat (ontvangende lidstaat), de bepalingen van de richtlijn niet door een particulier konden worden aangevoerd tegenover een administratief orgaan van deze laatste lidstaat, waaraan de nationale wetgeving, zoals zij vóór de omzetting van de richtlijn gold, de bevoegdheid verleende om de vergunning voor de uitoefening van bepaald beroep af te geven, hetzij aan de gediplomeerden van de nationale instellingen voor technologisch onderwijs, hetzij aan de houders van een buitenlands diploma dat erkend is als gelijkwaardig aan de titels van de instellingen voor technologisch onderwijs van die staat, na het volgen van een in van de motivering beschreven algemeen toepasselijke procedure, kon voormeld orgaan dan, gelet op het bepaalde in de artikelen 39 en 43 (thans 48 en 52) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de inwilliging van het verzoek van een particulier, die met een beroep op een in een andere lidstaat behaalde titel in de voornoemde periode verzocht om toegang tot het betrokken beroep en de uitoefening hiervan in de ontvangende lidstaat, laten afhangen van de voorafgaande erkenning, volgens de hoger genoemde algemene procedure, van de gelijkwaardigheid van de titel die hij bezit met de titels die door de instellingen voor technologisch onderwijs van die staat worden afgegeven, of moest het zelf overgaan tot vergelijking van de uit de aangeboden titel blijkende bekwaamheden met de kennis en bekwaamheden die de nationale wetgeving verlangt, en dienovereenkomstig uitspraak doen?