Home

Zaak C-249/04: Verzoek van het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, van 9 juni 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen José Allard en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)

Zaak C-249/04: Verzoek van het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, van 9 juni 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen José Allard en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)

24.7.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/14


Verzoek van het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, van 9 juni 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen José Allard en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)

(Zaak C-249/04)

(2004/C 190/23)

Het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, heeft bij beschikking van 9 juni 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 11 juni 2004, in het geding tussen José Allard en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Staan de artikelen 13 en volgende van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(1), eraan in de weg dat een bijdrage — zoals de matigingsbijdrage die is verschuldigd op grond van het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen — wordt geheven over de beroepsinkomsten, daaronder begrepen de beroepsinkomsten die een zelfstandige verwerft uit de oefening van een beroepsbezigheid in een andere lidstaat dan de heffingsstaat, terwijl de betaling van die bijdrage deze zelfstandige geen recht geeft op enige sociale prestatie of andere uitkering ten laste van die staat?

2.

Staan de artikelen 39 en 43 (voorheen artikelen 48 en 52) van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap eraan in de weg dat zelfstandigen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, een op deze basis berekende bijdrage verschuldigd zijn?