Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2004 in zaak C-30/02 (verzoek van het Tribunal Tributário de Primeira Instância de Lisboa om een prejudiciële beslissing): Recheio – Cash & Carry SA tegen Fazenda Pública/Registo Nacional de Pessoas Colectivas (Terugvordering van het onverschuldigd betaalde — Termijn van 90 dagen voor instelling van vordering — Doeltreffendheidsbeginsel)

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2004 in zaak C-30/02 (verzoek van het Tribunal Tributário de Primeira Instância de Lisboa om een prejudiciële beslissing): Recheio – Cash & Carry SA tegen Fazenda Pública/Registo Nacional de Pessoas Colectivas (Terugvordering van het onverschuldigd betaalde — Termijn van 90 dagen voor instelling van vordering — Doeltreffendheidsbeginsel)

7.8.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 201/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 17 juni 2004

in zaak C-30/02 (verzoek van het Tribunal Tributário de Primeira Instância de Lisboa om een prejudiciële beslissing): Recheio – Cash & Carry SA tegen Fazenda Pública/Registo Nacional de Pessoas Colectivas(1)

(Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Termijn van 90 dagen voor instelling van vordering - Doeltreffendheidsbeginsel)

(2004/C 201/02)

Procestaal: Portugees

In zaak C-30/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal Tributário de Primeira Instância de Lisboa (Portugal), in het aldaar aanhangige geding tussen Recheio – Cash & Carry SA en Fazenda Pública/Registo Nacional de Pessoas Colectivas, in aanwezigheid van: Ministério Público, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het gemeenschapsrecht inzake de terugvordering van het onverschuldigd betaalde, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. La Pergola, S. von Bahr (rapporteur), R. Silva de Lapuerta en K. Lenaerts, rechters, advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 17 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Het gemeenschapsrechtelijke doeltreffendheidsbeginsel verzet zich er niet tegen dat met betrekking tot een vordering tot terugbetaling van een in strijd met het gemeenschapsrecht geïnde heffing een vervaltermijn van 90 dagen te rekenen vanaf het einde van de termijn voor vrijwillige betaling van deze heffing wordt gesteld.