Zaak C-308/04 P: Hogere voorziening, op 19 juli 2004 ingesteld door SGL Carbon AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01–T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, betreffende zaak T-239/01
Zaak C-308/04 P: Hogere voorziening, op 19 juli 2004 ingesteld door SGL Carbon AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01–T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, betreffende zaak T-239/01
23.10.2004 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 262/14 |
Hogere voorziening, op 19 juli 2004 ingesteld door SGL Carbon AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01–T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, betreffende zaak T-239/01
(Zaak C-308/04 P)
(2004/C 262/26)
Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 19 juli 2004 hogere voorziening ingesteld door SGL Carbon AG, vertegenwoordigd door Martin Klusmann en Kirsten Beckmann, advocaten van het kantoor Freshfields Bruckhaus Deringer, Freiligrathstrasse 1, D-40479 Düsseldorf, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01–T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, betreffende zaak T-239/01.
Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:
1. | onverminderd het in eerste aanleg gevorderde, het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in zaak T239/01(1) gedeeltelijk te vernietigen, voorzover daarin het beroep tegen de artikelen 3 en 4 van de beschikking van de Commissie is verworpen; |
2. | subsidiair, de bij artikel 3 van beschikking COMP/E-1/36.490 aan rekwirante opgelegde geldboete en de bij artikel 4 van de beschikking, in samenhang met de brief van de Commissie van 23 juli 2001 [(SG 2001) D/290091], vastgestelde gerechtelijke interesten en vertragingsinteresten op gepaste wijze te verminderen; |
3. | meer subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg voor afdoening in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof; |
4. | de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante voert in totaal zeven rechtsmiddelen aan met het oog op een ruimere nietigverklaring van de artikelen 3 en 4 van de beschikking van de Commissie dan die in het arrest van het Gerecht van eerste aanleg:
1. | In de eerste plaats voert zij schending aan van het ne bis in idem beginsel, omdat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat dezelfde gedragingen reeds vóór de vaststelling door de Commissie van de bestreden beschikking in Noord-Amerika waren bestraft. Zij betoogt dat, daar de in Europa en Noord-Amerika geldende verbodsvoorschriften ter bescherming van de mededinging dezelfde inhoudelijke doelstellingen hebben, ten minste rekening moet worden gehouden met de sancties die in dezelfde zaak reeds zijn opgelegd. Dit vloeit rechtstreeks voort uit het ne bis in idem beginsel in ruime zin, dat toepassing vindt in de verhouding van het gemeenschapsrecht tot het recht van derde landen, dan wel uit het nog ruimere „natural justice”-beginsel, dat sinds de „Walt Wilhelm”-rechtspraak geldt. Overigens heeft het Hof reeds in het arrest in de zaak Boehringer bevestigd dat, wanneer de feiten identiek waren, in beginsel rekening moest worden gehouden met sancties die in de V.S. waren opgelegd. Dit heeft het Gerecht van eerste aanleg niet gedaan. |
2. | rekwirante verwijt het Gerecht dat het, bij zijn vaststellingen om de uitgangsbedragen van de boetes te bepalen, het voor rekwirante in aanmerking genomen uitgangsbedrag niet heeft verlaagd, terwijl het dit had moeten doen om de door hemzelf vastgestelde beslissende beoordelingscriteria niet discriminatoir toe te passen. |
3. | Met het derde rechtsmiddel wordt de onrechtmatigheid aan de orde gesteld van de bijzondere verhoging van het basisbedrag van de geldboete met 25 % wegens de telefonische waarschuwingen vóór de aanvang van de verificaties van de Commissie. Deze telefoongesprekken maken geen deel uit van de constitutieve elementen van de inbreuk, en kunnen bij de berekening van de boete overeenkomstig artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, niet zonder schending van het nulla poena sine lege beginsel als verzwarende omstandigheden in aanmerking worden genomen. De door het Gerecht tot staving van het tegenovergestelde standpunt aangehaalde jurisprudentie in de zaak Sarrió is naast de kwestie, daar in het kader van de feiten van die zaak verzwarende omstandigheden in verband met het begaan van de feiten in aanmerking waren genomen om het bedrag van de geldboete te verhogen, maar geen verdere handelingen die nadien de ontdekking van de feiten hadden moeten of kunnen belemmeren. Overigens heeft het Gerecht in het onderhavige geval ten nadele van rekwirante interne feiten verondersteld, wat strijdig is met de voorschriften inzake de bewijsvoering. |
4. | Nog steeds met betrekking tot de berekening van de geldboete verwijt rekwirante het Gerecht het maximumbedrag voor boetes te hebben overschreden, dat in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 op 10 % van de omzet van het consortium is vastgesteld. Als de Commissie was uitgegaan van het relevante omzetcijfer voor het jaar 2000 of het jaar 1999, had zij het berekende bedrag van de geldboete – vóór toepassing van de clementieregeling – tot 10 % van het omzetcijfer van het consortium moeten beperken. Ten onrechte heeft het Gerecht deze vraag volledig open gelaten, uitgaande van de onjuiste rechtsopvatting dat zij niet dienstig is voor de afwijzing van de desbetreffend aangevoerde grief. |
5. | Voorts verwijt rekwirante het Gerecht dat het geen rekening heeft gehouden met het belang van de documenten waartoe zij geen toegang kreeg in de context van de onvolledige inzage van het dossier. In aanvulling op haar argumentatie in eerste aanleg, merkt rekwirante op dat zelfs in het arrest van het Gerecht van eerste aanleg nieuwe, belastende documenten voor het eerst worden gebruikt, waarvan zij geen kennis had en waarover zij voordien niet in rechte was gehoord. |
6. | Voorts verwijt rekwirante het Gerecht bij de vaststelling van de geldboete totaal geen rekening te hebben gehouden met de onbetwistbare verslechtering van haar financiële draagkracht, en zo het evenredigheidsbeginsel en het eigendomsrecht te hebben geschonden. De sancties van het mededingingsrecht mogen de adressaten van de sancties niet in hun bestaan bedreigen; de maatstaf bij het onderzoek of sancties correct toegemeten en in ieder concreet geval gerechtvaardigd zijn, is de onderneming als marktdeelnemer. In overweging nemen welke delen van de onderneming nog te redden zijn als zij niet langer solvabel is wegens een geldboete, is volstrekt ontoelaatbaar. De sancties moeten zo worden vastgesteld dat daarmee geen economisch „doodvonnis” wordt geveld. |
7. | Ten slotte verwijt rekwirante het Gerecht dat het geen uitspraak heeft gedaan betreffende haar uit verschillende punten bestaande middel inzake de vaststelling van de vertragingsinteresten en de gerechtelijke interesten, maar alleen het resultaat ervan heeft afgewezen. Ten onrechte heeft het Gerecht geen rekening gehouden met het feit dat er helemaal geen rechtsgrondslag bestaat voor de vaststelling van interesten, en ook niet voor de hoogte van de vastgestelde interest die hier als basis was gebruikt. Zelfs indien wordt erkend dat de vaststelling van interesten in beginsel geoorloofd zou zijn ter voorkoming van ongerechtvaardigde beroepen, is het om dit doel te bereiken hoe dan ook voldoende om het bedrag aan interesten aanzienlijk lager te stellen. Dit geldt in het bijzonder gezien de oplegging van veel hogere sancties, wat leidt tot verhoudingsgewijs veel hogere totaalbedragen aan interesten. Het Gerecht heeft in het bestreden arrest de aangevoerde materiële grieven niet onderzocht; in plaats daarvan heeft het uitspraak gedaan over een grief die door rekwirante niet was aangevoerd. |