Zaak T-327/04: Beroep, op 3 augustus 2004 ingesteld door Syndicat National de l'Industrie des Viandes (SNIV) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
Zaak T-327/04: Beroep, op 3 augustus 2004 ingesteld door Syndicat National de l'Industrie des Viandes (SNIV) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
6.11.2004 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 273/32 |
Beroep, op 3 augustus 2004 ingesteld door Syndicat National de l'Industrie des Viandes (SNIV) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak T-327/04)
(2004/C 273/63)
Procestaal: Frans
Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 3 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Syndicat National de l'Industrie des Viandes (SNIV), gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door N. Coutrelis en S. Henneresse, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.
Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:
— | nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 30 maart 2004 inzake staatssteun „N515/2003 – Frankrijk – Steun in de sector destructie van slachtproducten – Slachtheffing”; |
— | de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aangezien de destructie van slachtproducten als een taak van openbare dienstverlening wordt aangemerkt, wordt deze in Frankrijk gefinancierd door een fonds dat wordt gefinancierd door een dotatie van de Staat, en door een van de slachthuizen geïnde slachtheffing. Dit stelsel is bij de Commissie aangemeld. Verzoeker, die slachthuizen vertegenwoordigt, heeft de Commissie erop gewezen dat inzake steunmaatregelen een formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 88, lid 2, EG moet worden ingeleid. De Commissie heeft bij het bestreden besluit echter geoordeeld dat de betrokken regeling niet met het gemeenschapsrecht onverenigbaar is wat het onderdeel „op het landbouwbedrijf gestorven dieren” betreft, en geen steun vormde wat het onderdeel „slachtafval” betreft.
Van mening dat de Commissie het door de Franse regering ingevoerde stelsel aldus heeft goedgekeurd, vordert verzoeker met een beroep op artikel 88, lid 2, EG en op artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999(1) nietigverklaring van het bestreden besluit. Verzoeker meent dat de Commissie, nu zij melding maakte van grote moeilijkheden bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregel, deze maatregel niet verenigbaar kon verklaren zonder de formele onderzoeksprocedure in te leiden.
Verzoeker voert tevens aan dat het bestreden besluit verschillende feitelijke onjuistheden en onjuiste beoordelingen bevat. Zij betoogt voorts dat een slachtheffing kennelijk in strijd is met verschillende gemeenschapsrechtelijke bepalingen, te weten:
— | de BTW-voorschriften; |
— | het verbod op kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten (artikel 28 EG), aangezien de slachtheffing tevens dieren betrof van „gemengde” herkomst in de zin van verordening nr. 1760/2000(2), dat wil zeggen dieren uit een andere lidstaat die echter in Frankrijk zijn geslacht; |
— | verordening nr. 1774/2002(3); |
— | het vrij verrichten van diensten (artikel 50 EG), aangezien één enkele onderneming per departement de dienst van destructie van slachtproducten bij de slachthuizen en de veehouders van het departement kan verrichten; |
— | het mechanisme van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Verzoeker stelt in dit verband dat voorzover Frankrijk de betrokken heffing oplegt, zij de gemeenschappelijke ordening van de vleesmarkt verstoort en inbreuk maakt op de desbetreffende verordeningen, aangezien zij de vleesprijs kunstmatig verhoogt. |