Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 oktober 2004 in zaak C-189/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Particuliere beveiligingsondernemingen)

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 oktober 2004 in zaak C-189/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Particuliere beveiligingsondernemingen)

4.12.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/19


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 7 oktober 2004

in zaak C-189/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden(1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Particuliere beveiligingsondernemingen)

(2004/C 300/39)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-189/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 5 mei 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Patakia en W. Wils) tegen Koninkrijk der Nederlanden (gemachtigden: H. G. Sevenster, C. Wissels en N. A. J. Bel), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts en S. von Bahr, rechters, advocaat-generaal: J. Kokott, griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 7 oktober 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door in het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van 24 oktober 1997 bepalingen vast te stellen die eisen dat:

ondernemingen die diensten op het Nederlandse grondgebied willen verrichten en hun leidinggevenden een vergunning hebben, zonder rekening te houden met de verplichtingen waaraan de buitenlandse dienstverrichter al moet voldoen in de lidstaat waar hij is gevestigd, en door voor deze vergunning kosten in rekening te brengen, en

het personeel van deze ondernemingen dat vanuit de lidstaat van vestiging in Nederland wordt gedetacheerd, een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven legitimatiebewijs heeft, voorzover voor het betrokken vereiste geen rekening wordt gehouden met de controles waaraan grensoverschrijdende dienstverrichters in hun lidstaat van herkomst al onderworpen zijn geweest,

is het Koninkrijk der Nederlanden de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 49 CE.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in drie vierde van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Voor het overige zal elk der partijen haar eigen kosten dragen.