Home

Zaak C-237/05: Beroep, op 30 mei 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

Zaak C-237/05: Beroep, op 30 mei 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

6.8.2005

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/18


Beroep, op 30 mei 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-237/05)

(2005/C 193/28)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 30 mei 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de door de bevoegde autoriteiten gevolgde praktijk in verband met de werkzaamheden voor het invullen en verzamelen van de aanvragen/aangiften van de graanproducenten e.a., in het kader van het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS) voor het jaar 2001, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de bepalingen van richtlijn 92/50/EEG(1), inzonderheid de artikelen 3, lid 2, 7, 11, lid 1, en 15, lid 2, en krachtens het algemene transparantiebeginsel;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie ontving een klacht in verband met het sluiten — bij wege van rechtstreekse toewijzing aan de PASEGES(2) — van een programmaovereenkomst en de bijbehorende uitvoeringscontracten, betreffende het verrichten van een groot aantal diensten voor de toepassing van het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem in de sector landbouw (GBCS) voor het jaar 2001.

In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie is de Commissie van mening dat de Griekse autoriteiten zich moesten houden aan de openbaarheids- en procedureregels die richtlijn 92/50 oplegt in de titels III, IV, V en VI.

De Commissie is eveneens van mening dat de Helleense Republiek enerzijds het bestaan van gronden voor een uitzondering krachtens artikel 11, lid 3, sub b, van richtlijn 95/50 niet bewijst, en anderzijds de betrokken diensten ten onrechte als onderworpen aan bijlage 1B bij de richtlijn aanmerkt.

Subsidiair stelt de Commissie, dat de lidstaten zelfs voor de diensten die onder bijlage 1B bij de richtlijn vallen, niet zijn vrijgesteld van de verplichting om een zekere mate van openbaarheid in acht te nemen.

Ten slotte is de Commissie van mening dat, naast het voortdurende meningsverschil over de uitlegging van de litigieuze bepalingen van de betrokken richtlijn tussen de Griekse autoriteiten en de Commissie, de toepassing van de richtlijn, anders dan de Griekse autoriteiten staande houden, in de praktijk niet is verzekerd.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3, lid 2, 7, 11, lid 1, en 15, lid 2, van richtlijn 92/50/EEG en het algemene transparantiebeginsel.