Zaak C-320/05 P: Hogere voorziening, op 22 augustus 2005 ingesteld door Fred Olsen, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 15 juni 2005 in zaak T-17/02, Fred Olsen, SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door het Koninkrijk Spanje
Zaak C-320/05 P: Hogere voorziening, op 22 augustus 2005 ingesteld door Fred Olsen, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 15 juni 2005 in zaak T-17/02, Fred Olsen, SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door het Koninkrijk Spanje
29.10.2005 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 271/14 |
Hogere voorziening, op 22 augustus 2005 ingesteld door Fred Olsen, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 15 juni 2005 in zaak T-17/02, Fred Olsen, SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door het Koninkrijk Spanje
(Zaak C-320/05 P)
(2005/C 271/27)
Procestaal: Spaans
Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 augustus 2005 hogere voorziening ingesteld door Fred Olsen, SA, vertegenwoordigd door R. Marín Correa, abogado, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 15 juni 2005 in zaak T-17/02, Fred Olsen, SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door het Koninkrijk Spanje.
Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:
1) | het bestreden arrest te vernietigen wegens schending van rekwirantes recht om voor haar verdediging relevant bewijs te leveren; |
2) | subsidiair, het bestreden arrest in te trekken en een nieuw arrest te wijzen waarbij de beschikking van de Commissie van 25 juli 2001(1) inzake het dossier steunmaatregelen van de staten NN 48/2001, nietig wordt verklaard overeenkomstig de vordering in het verzoekschrift van Fred Olsen, SA; |
3) | kosten rechtens, met verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. | In de eerste plaats wordt schending gesteld van het recht om het voor de verdediging relevante bewijs te leveren, dat deel uitmaakt van het door artikel 6 van de het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beschermde recht op een eerlijk proces, alsmede een onjuiste beoordeling rechtens van het daadwerkelijk geleverde bewijs. Dat recht is geschonden door de weigering om verschillende voor de gegrondheid van het beroep wezenlijk schriftelijke bewijzen te leveren; dit beroep is met betrekking tot zijn wezenlijke argumenten juist verworpen wegens gebrek aan bewijs of motivering daarvan. Ook wordt gesteld dat het Gerecht bewijsmiddelen die van belang zijn voor de gegrondheid van het beroep tot nietigverklaring, heeft verdraaid of buiten beschouwing heeft gelaten. |
2. | In de tweede plaats wordt schending gesteld van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering van de litigieuze beschikking op wezenlijke punten daarvan, met name met betrekking tot de in de klachten die tot die beschikking hebben geleid, opgeworpen wezenlijke vraag over het ontbreken van een contractuele grondslag voor de betalingen aan Trasmediterránea om de kosten van de personeelsreorganisatie te compenseren. |
3. | Het derde middel stelt schending van artikel 88 EG en artikel 19 van verordening nr. 659/1999. In het middel wordt aangevoerd dat de dienstige maatregelen in de beschikking van de Commissie van 3 december 1997, die is vastgesteld in verband met het in 1978 tussen Trasmediterránea en het Koninkrijk Spanje gesloten contract betreffende het verrichten van zeevervoersdiensten, bestonden in de afschaffing van de daarin vervatte steunregeling en de verlenging daarvan met betrekking tot de trajecten tussen de Canarische eilanden verboden. |
4. | Het vierde middel stelt schending van artikel 86, lid 2, EG, in combinatie met schending van artikel 173 EG, daar het Gerecht bij de beslissing op het beroep en de bevestiging van de geldigheid van de bestreden beschikking zijn functie en bevoegdheid als controlerende rechterlijke instantie te buiten is gegaan. Ook wordt schending van artikel 253 EG gesteld. Het Gerecht gaat namelijk in het bestreden arrest met de bevestiging van de geldigheid van bepaalde compensaties voor het verrichten van beweerdelijke openbaredienstverplichtingen niet alleen voorbij aan de bepalingen van artikel 86, lid 2, EG en de rechtspraak die daaraan uitlegging geeft (omdat niet is voldaan aan de daarin voor de toelaatbaarheid van de betalingen gestelde voorwaarden), maar overschrijdt ook de grenzen van zijn bevoegdheid door die beslissing te baseren op andere argumenten of rechtvaardigingsgronden dan destijds in de beschikking stonden, en die als gevolg van de aangevoerde beweringen en bewijzen onzeker bleken te zijn. |