Home

Zaak C-415/05 P: Hogere voorziening, op 23 november 2005 ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak C-415/05 P: Hogere voorziening, op 23 november 2005 ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

25.2.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/11


Hogere voorziening, op 23 november 2005 ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-415/05 P)

(2006/C 48/23)

Procestaal: Zweeds

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 23 november 2005 hogere voorziening ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation, Spånga (Zweden), vertegenwoordigd door Leif Silbersky en Thomas Olsson, advokater, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwiranten concluderen dat het den Hove behage:

1)

het arrest van het Gerecht van 21 september 2005 in zaak T-306/01 te vernietigen;

2)

verordening (EG) nr. 881/2002 nietig te verklaren;

3)

de Raad en de Commissie te verwijzen in de in de procedures voor het Gerecht en het Hof gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers voeren aan dat het Gerecht zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Raad bevoegd was om verordening (EG) nr. 881/2002 op de grondslag van de artikelen 60 EG, 301 EG, alsmede 308 EG vast te stellen. Zij beroepen zich voorts op het volgende:

Het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verordening (EG) nr. 881/2002 voldoet aan de in artikel 249 EG gestelde voorwaarde inzake de algemene strekking.

Het Gerecht heeft zijn onderzoek of verzoekers' fundamentele rechten door verordening (EG) nr. 881/2002 zijn geschonden, ten onrechte enkel beperkt tot de vraag of de resolutie van de Veiligheidsraad verenigbaar is met de hogere regels van volkenrecht die deel uitmaken van het jus cogens. Het Gerecht heeft niet onderzocht of de verordening volgens gemeenschapsrecht geldig was, dan wel of de resolutie van de Veiligheidsraad overeenkomstig het gemeenschapsrecht en de nationale wetten ten uitvoer is gelegd.

Het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verordening (EG) nr. 881/2002 noch verzoekers' rechten van de verdediging noch hun recht op een effectief beroep in rechte heeft geschonden.