Home

Zaak F-38/06: Beroep ingesteld op 14 april 2006 — Bianchi tegen Europese Stichting voor opleiding

Zaak F-38/06: Beroep ingesteld op 14 april 2006 — Bianchi tegen Europese Stichting voor opleiding

17.6.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/37


Beroep ingesteld op 14 april 2006 — Bianchi tegen Europese Stichting voor opleiding

(Zaak F-38/06)

(2006/C 143/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Irène Bianchi (Turijn, Italië) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verweerster: Europese Stichting voor opleiding

Conclusies van verzoekster

nietig te verklaren het haar bij nota van 24 oktober 2005 ter kennis gebrachte besluit van de directrice van de Stichting om haar aanstelling als tijdelijk functionaris niet te verlengen;

de Stichting te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke interest;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, die in 2000 door de Stichting is aangesteld op een overeenkomst als tijdelijk functionaris die aanvankelijk voor een duur van drie jaar was gesloten en vervolgens tot en met 15 april 2006 is verlengd, komt op tegen het besluit om haar aanstelling na die datum niet te verlengen.

Ter onderbouwing van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster vier middelen aan. Het eerste middel is gebaseerd op schending van het algemene beginsel van de rechten van de verdediging en artikel 26 van het Statuut, voorzover de negatieve beoordelingen die het hoofd van de afdeling Financiën aan de directrice van de Stichting had doen toekomen, niet aan haar waren meegedeeld en evenmin in haar personeelsdossier waren opgenomen.

Het tweede middel betreft de schending van de motiveringsplicht die voortvloeit uit het besluit van de directeur van de Stichting van 26 februari 1997 inzake de verlenging van overeenkomsten en artikel 25, tweede alinea, van het Statuut, voorzover verzoekster niet afdoende op de hoogte is gesteld van de redenen voor het bestreden besluit.

Het derde middel stelt diverse schendingen van de bij voornoemd besluit van 26 februari 1997 vastgestelde procedures.

Het vierde middel handelt over kennelijk onjuiste beoordelingen van de directrice van de Stichting wat betreft de noodzaak van de expertise van verzoekster ten aanzien van in het bijzonder de posten van administratieve assistenten die door de hervorming zijn ontstaan, de wijze waarop verzoekster zich van haar taken heeft gekweten en het dienstbelang.

Ter onderbouwing van haar beroep tot schadevergoeding stelt verzoekster dat de onregelmatigheden van het bestreden besluit onrechtmatig handelen opleveren waardoor zij ernstige materiële en immateriële schade heeft geleden en nog dreigt te zullen leiden.