Home

Zaak C-309/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de House of Lords (United Kingdom) op 17 juli 2006 — Marks & Spencer plc/Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

Zaak C-309/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de House of Lords (United Kingdom) op 17 juli 2006 — Marks & Spencer plc/Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

28.10.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de House of Lords (United Kingdom) op 17 juli 2006 — Marks & Spencer plc/Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

(Zaak C-309/06)

(2006/C 261/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

House of Lords

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Marks & Spencer plc

Verwerende partij: Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

Prejudiciële vragen

1.

Wanneer een lidstaat in het kader van artikel 28, lid 2, sub a, van de Zesde BTW-richtlijn(1) (zowel vóór als na de wijziging van 1992 bij richtlijn 92/77) in zijn nationale BTW-wetgeving een vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting voor bepaalde gespecificeerde leveringen heeft gehandhaafd, heeft een handelaar die dergelijke leveringen verricht, dan naar gemeenschapsrecht een direct afdwingbaar recht op een nultarief?

2.

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: wanneer een lidstaat in het kader van artikel 28, lid 2, sub a, van de Zesde BTW-richtlijn (zowel vóór als na de wijziging van 1992 bij richtlijn 92/77) in zijn nationale BTW-wetgeving een vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting voor bepaalde gespecificeerde leveringen heeft gehandhaafd, maar zijn nationale wetgeving onjuist heeft uitgelegd met het gevolg dat bepaalde leveringen die in aanmerking kwamen voor vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting naar zijn nationaal recht tegen het normale tarief zijn belast, zijn de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, waaronder het beginsel van fiscale neutraliteit, dan van toepassing zodat een handelaar die dergelijke leveringen heeft verricht, recht heeft op terugbetaling van de ten onrechte ter zake in rekening gebrachte bedragen?

3.

Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord: zijn de gemeenschapsrechtelijke beginselen van gelijke behandeling en fiscale neutraliteit dan in beginsel van toepassing, met het gevolg dat zij zouden worden geschonden indien de betrokken handelaar niet het volledige ten onrechte in rekening gebrachte bedrag op de door hem verrichte leveringen werd terugbetaald in omstandigheden waarin:

a)

de handelaar ongerechtvaardigd zou worden verrijkt ingeval hem het volledige bedrag werd terugbetaald;

b)

naar nationaal recht de teveel betaalde belasting niet kan worden terugbetaald voor zover de terugbetaling zou leiden tot ongerechtvaardigde verrijking van de handelaar, maar

c)

het nationale recht geen bepaling als die onder ii) bevat in het geval van vorderingen van „handelaren die in aanmerking komen voor teruggaaf”? (Een „handelaar die in aanmerking komt voor teruggaaf” is een belastingplichtige die in een bepaalde boekhoudperiode geen BTW aan de bevoegde nationale instanties betaalt, maar van hen een betaling ontvangt omdat in die periode het BTW-bedrag dat hij mocht aftrekken, het BTW-bedrag over de door hem verrichte leveringen overschrijdt)?

4.

Maakt het voor het antwoord op de derde vraag verschil of er al dan niet bewijs is, dat het verschil in behandeling tussen handelaren die verzoeken om teruggaaf van teveel betaalde voorbelasting, en handelaren die (als gevolg van teveel aangegeven belasting) extra bedragen door aftrek van voorbelasting terugvorderen, voor hen al dan niet een financieel verlies of nadeel heeft veroorzaakt, en zo ja, in hoeverre?

5.

Indien in de in de derde vraag beschreven situatie de gemeenschapsrechtelijke beginselen van gelijke behandeling en fiscale neutraliteit van toepassing zijn en anders zouden worden geschonden, moet of mag een rechter naar gemeenschapsrecht het verschil in behandeling opheffen door een vordering van een handelaar tot terugbetaling van teveel betaalde belasting toe te wijzen, met ongerechtvaardigde verrijking als gevolg, of moet dan wel mag een rechter een andere vorm van verhaal toestaan (en, zo ja, welke)?