Zaak C-344/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 augustus 2006 door J.C. Blom tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 30 mei 2006 in zaak T-87/94, J.C. Slob tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen
Zaak C-344/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 augustus 2006 door J.C. Blom tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 30 mei 2006 in zaak T-87/94, J.C. Slob tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen
28.10.2006 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 261/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 8 augustus 2006 door J.C. Blom tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 30 mei 2006 in zaak T-87/94, J.C. Slob tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-344/06 P)
(2006/C 261/23)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirant: J.C. Blom (vertegenwoordigers: E. Pijnacker Hordijk en S. C. H. Molin, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— | Het arrest van het Gerrecht van eerste aanleg van 30 mei 2006 in zaak T-87/94, zoals gerectificeerd bij Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 mei 2006 (T-87/94 REC) te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de vordering van rekwirant alsnog toe te wijzen, althans subsidiair de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht ter verdere afdoening; |
— | De Raad en de Commissie te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: het Gerecht heeft de op hem rustende motiveringsplicht geschonden door in zijn arrest essentiële onderdelen van het pleidooi van Blom in eerste aanleg te negeren.
Tweede middel: ten onrechte heeft het Gerecht miskend dat de Instellingen de aansprakelijkheid van de Gemeenschap jegens producenten in de positie van Blom expliciet en onvoorwaardelijk hebben erkend. Daarnaast heeft het Gerecht ten onrecht geoordeeld dat Blom geen enkel recht kan ontlenen aan de stellingname in en buiten rechte van de Instellingen, om de enkele reden dat hij het aanbod ex Verordening 2187/93(1) niet heeft aanvaard.
Het bestreden arrest dient te worden vernietigd omdat het Gerecht het door de Instellingen bij 83-ers gevestigde vertrouwen op ernstige wijze heeft miskend. Aangezien geen nader feitenonderzoek is vereist, meent Blom dat het Hof de zaak zelf in hogere voorziening kan afdoen. Subsidiair verzoekt Blom om terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht.
Derde middel: het Gerecht heeft een onjuiste maatstaf gehanteerd voor de beoordeling van het causaal verband tussen de door Blom geleden schade en de onrechtmatige gedraging van de Gemeenschap.
Het Gerecht heeft het vertrouwensbeginsel miskend door uit het feit dat aan Blom een definitieve referentiehoeveelheid is toegekend niet af te leiden dat hij, behoudens tegenbewijs, het voornemen heeft gehad om na afloop van zijn niet-leveringsverbintenis de productie te hervatten. Het oordeel van het Gerecht dat Blom dit voornemen niet heeft gehad is bovendien onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, en geeft een onjuiste toepasssing aan het vertrouwensbeginsel.